Uitspraak
1.Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
PFV c.s.,
1.Mr. G.J. de Bock q.q.,
BCB,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar gaat deze procedure over?
4.Het oordeel van het hof
grieven 1 en 8kaarten PFV c.s. terecht aan dat de door hen verlangde verklaring voor recht er niet toe strekt dat de failliete boedel iets moet betalen. Daarom heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de gehele procedure in reconventie is geschorst en een beslissing op dit onderdeel ten onrechte achterwege gelaten. PFV c.s. hebben aangevoerd dat zij belang hebben bij de verklaring voor recht, ook zonder voldoening uit de boedel, omdat zij de bestuurders van BCB aansprakelijk hebben gesteld voor de niet betaalde premies. Die procedure is geschorst in afwachting van de uitkomst van dit geschil over de werkingssfeer. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben PFV c.s. ook gewezen op het belang dat werknemers hebben bij de vaststelling dat zij onder hun werkingssfeer vallen.
en (…)[PMT]
;
en het (…)[PFV]
;
grief 3komen PFV c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat BCB niet verplicht was zich bij hen aan te sluiten. Zij vordert het tegendeel voor recht te verklaren. In het kader van die vordering rust de stelplicht en bewijslast op PFV c.s. Voor de door BCB gevorderde, en door de kantonrechter gegeven, negatieve verklaring voor recht rust de bewijslast op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde rechtsfeiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. [1] In beide gevallen zal moeten worden beoordeeld of de activiteiten die BCB ontplooide onder de werkingssfeer vallen van het Verplichtstellingsbesluit en de algemeen verbindend verklaarde cao SOOB, zoals die voor het faillissement van BCB luidden. Een en ander komt erop neer dat beoordeeld moet worden of voldoende is gesteld en/of toereikend verweer is gevoerd over de feiten die leiden tot het ene of het andere gevolg.
overde weg bij pechhulp en eerste bergingen was bijzaak; het werk werd vooral langs de weg of op parkeerplaatsen verricht. Met de tweede bergingen behaalde zij minder dan 10% van haar omzet.
grieven 2, 4, 5 en 6. Het mag dan de bedoeling van de convenantsluitende partijen zijn geweest dat het voor PMT geldende verplichtstellingsbesluit aangepast zou worden en beter zou aansluiten bij de cao in die bedrijfstak, maar dat is niet gebeurd. Bovendien zijn het ook niet de partijen bij het convenant, maar is het de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die na een voorgeschreven procedure bevoegd is een besluit te nemen tot aanpassing van een verplichtstellingsbesluit (zie artikel 10 Wet Bpf).