In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 25 te [Z], vastgesteld op € 170.000, na een eerdere waardebeschikking van € 177.000. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld per 1 januari 2017 en de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2018 opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde moest verlagen en de proceskosten moest vergoeden. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de proceskostenvergoeding voor de aanwezigheid van de gemachtigde van belanghebbende ter discussie stond.
Tijdens het hoger beroep werd vastgesteld dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding niet wilde uitbetalen op de derdenrekening van de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat het redelijk was dat belanghebbende zich liet bijstaan door een professionele gemachtigde, gezien het juridische karakter van het geschil. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 267. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar werd ongegrond verklaard, en er werd een griffierecht van € 532 opgelegd.