ECLI:NL:GHARL:2021:4192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
21-001097-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten van de plaats van een verkeersongeval met schade aan derden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte heeft op 15 december 2017 een verkeersongeval veroorzaakt door andermans auto te besturen, waarna hij in een vijver is beland. Hij heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken aan de benadeelden, waaronder de eigenaar van het voertuig en de gemeente Elburg. Het hof heeft de vraag beantwoord of deze partijen als 'een ander' kunnen worden aangemerkt aan wie schade is toegebracht volgens artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelt bevestigend en vernietigt het vonnis van de politierechter, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en er een andere bewijsbeslissing is genomen. De verdachte is schuldig bevonden aan het verlaten van de plaats van het ongeval zonder de benodigde gegevens te verstrekken, wat in strijd is met de Wegenverkeerswet. De advocaat-generaal had een taakstraf van 30 uur geëist, maar het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001097-19
Uitspraak d.d.: 28 april 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
14 februari 2019 met parketnummer 05-061175-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis alleen gericht op feit 1 hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 oktober 2020 en 14 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en daarmee de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Elburg op/aan de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , op of omstreeks 15 december 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [bedrijf] en/of de gemeente Elburg) letsel en/of schade was toegebracht.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 15 december 2017
– anders dan verdachte heeft verklaard – andermans motorrijtuig, namelijk een personenauto op naam gesteld van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), heeft bestuurd en daarmee in de vijver van de gemeente Elburg is beland. Verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, zonder (tijdig) zijn gegevens bekend te maken bij de benadeelden. Voorts staat vast dat het motorrijtuig dat verdachte bestuurde normaal in gebruik was bij [betrokkene] . [betrokkene] heeft verdachte op de avond van het ongeval de sleutel van het voertuig gegeven, met de bedoeling dat verdachte de sleutel aan getuige [getuige] zou geven, en [getuige] het voertuig de volgende dag zou ophalen. De verdachte heeft dus zonder medeweten en toestemming van [bedrijf] en [betrokkene] het motorrijtuig op 15 december 2017 gebruikt.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het voertuig op naam gesteld was van [bedrijf] en dat [bedrijf] kan worden aangemerkt als “een ander” aan wie schade is toegebracht als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat verdachte het voertuig zonder medeweten of toestemming van de eigenaar van het voertuig heeft bestuurd en daardoor schade aan diens auto en dus aan de eigenaar zélf, berokkend heeft.
De politierechter heeft overwogen dat artikel 7 WVW beoogt zeker te stellen dat diegene die door een ongeval schade heeft geleden de gegevens krijgt die nodig zijn om andere betrokkenen – los van de vraag wie schuld heeft – bij het ongeval aansprakelijk te kunnen stellen voor geleden schade. Omdat verdachte de auto geleend had en de eigenaar van de auto de identiteit van verdachte kende of die identiteit op eenvoudige wijze kon achterhalen, zou geen sprake zijn van verkeersaansprakelijkheid tussen verdachte en de eigenaar. De advocaat-generaal wijst erop dat de redenering die besloten ligt in de vrijspraakmotivering van de politierechter betekent dat een joyrider vrijuit zou gaan voor elke schade die hij veroorzaakt. In geval van joyriding is de auto immers vaak “geleend” en de identiteit van de bestuurder te achterhalen, maar is geen sprake van wetenschap van en toestemming voor gebruik van het voertuig. Ook in deze zaak wist [bedrijf] niet dat verdachte de auto zou lenen en was geen sprake van toestemming.
Volgens de advocaat-generaal is artikel 7 WVW van toepassing omdat deze bepaling (ook) beoogt (alle) betrokkenen na een ongeval in staat te stellen de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor de geleden schade en/of te ondersteunen in de schadeafwikkeling, dus ook de onwetende eigenaar van de auto waarmee het ongeval is veroorzaakt.
De advocaat-generaal heeft voorts aangevoerd dat ook de gemeente Elburg kan worden aangemerkt als “de ander” aan wie schade is toegebracht, te weten schade aan de berm en een scheur in de folie van de vijver.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft terechtzitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde wat betreft de schade aan de gemeente Elburg, nu niet kan worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade aan de vijver was ontstaan, en er geen causaal verband is vast te stellen tussen enerzijds de gestelde schade aan de berm en de vijverfolie en anderzijds het verkeersongeval. Die schade kan evengoed de dag erna zijn ontstaan, aldus de verdediging.
De schade aan [bedrijf] kan weliswaar worden bewezen, maar de bewezenverklaring levert in dat geval geen strafbaar feit op, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat artikel 7 WVW ziet op schade die bij een ongeval aan een ander(e bestuurder) is toegebracht en niet op schade die de veroorzaker van dat ongeval zelf heeft geleden. Dat verdachte in de auto van een ander reed en daaraan schade heeft veroorzaakt, maakt dat niet anders.

Oordeel van het hof

Strekking en reikwijdte van artikel 7 WVW: “een ander”
Uit artikel 7 WVW volgt dat iemand die een ander schade toebrengt de plaats van het ongeval pas mag verlaten nadat hij behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het motorrijtuig dat hij bestuurde. Het artikel strekt ertoe te voorkomen dat voor een verkeersongeval aansprakelijke personen zich onttrekken aan de gevolgen van dat ongeval, terwijl die bepaling mede erop is gericht te bevorderen dat de identiteit van de bij zo een ongeval betrokkenen en het motorrijtuig komt vast te staan om vaststelling van nog onzekere aansprakelijkheid mogelijk te maken. Daarom dient degene die bij dat ongeval is betrokken of door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt – los van de vraag of hij daaraan schuld heeft – op de plaats van het ongeval behoorlijk gelegenheid te bieden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig. [1]
Onder ‘een ander’ in de zin van dit artikel wordt verstaan ieder ander dan de betrokkene door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, aan wie – in dit geval – schade is toegebracht door dat ongeval. Uit de Memorie van Toelichting [2] van artikel 7 WVW volgt:
Ten slotte is de in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet vervatte beperking dat bij het toebrengen van schade de identiteit slechts behoeft te worden kenbaar gemaakt als deze schade aan een ander dan een inzittende van het voertuig is toegebracht, komen te vervallen. De aan de huidige bepaling ten grondslag liggende opvatting dat de inzittende van een voertuig de identiteit van de bestuurder en van het voertuig kent, blijkt in de praktijk niet volledig op te gaan. Men denke hier aan de meerijdende lifter. Er is derhalve aanleiding bedoelde restrictie op te heffen.
Onder “een ander” moet blijkens de parlementaire geschiedenis dus ook een eventueel inzittende passagier van de auto worden verstaan. Het begrip ‘een ander’ heeft dus een ruime strekking, terwijl ook het begrip “verkeersongeval” een ruime strekking heeft. [3]
In dit specifieke geval heeft [betrokkene] de sleutels aan verdachte uitgeleend om te bewaren voor [getuige] , maar was er niet afgesproken of aan [betrokkene] medegedeeld dat verdachte van de auto gebruik zou maken door erin te gaan rijden. Het was dus noch voor de gemeente Elburg, noch voor [bedrijf] (tijdig) duidelijk dat het verdachte was die het motorrijtuig in de vijver had gereden. In die omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de identiteit van verdachte bij [bedrijf] en de gemeente Elburg bekend was. Een beperkte(re) uitleg van het begrip ‘een ander’ zou, zoals ook de advocaat-generaal heeft betoogd, ertoe leiden dat een joyrider niet valt onder de reikwijdte van artikel 7 WVW.
Schade geleden door [bedrijf]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [bedrijf] schade heeft geleden doordat haar voertuig in de vijver van de gemeente Elburg was beland. Dat [bedrijf] schade heeft geleden volgt uit de verklaring van getuige [getuige] die heeft verklaard dat hij de schade op zich heeft genomen en wordt ook niet weersproken door of namens verdachte.
Schade geleden door de gemeente Elburg
De verdediging heeft verweer gevoerd met betrekking tot de door de gemeente Elburg geleden schade. Aan de verdediging wordt toegegeven dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de scheur in de vijverfolie of de bandensporen in de berm veroorzaakt zijn
bijhet ongeval of daarvan een rechtstreeks gevolg zijn bij gebreke van duidelijke overzichtsfoto’s. Niettemin had verdachte zich wel bewust moeten zijn van de schade voor de eigenaar van de vijver, de gemeente Elburg. Immers, een motorrijtuig hoort (normaliter) niet in een vijver en tast de aard en kenmerkende eigenschappen van een (gemeente)vijver aan. Dat de gemeente schade heeft geleden, bijvoorbeeld doordat het voertuig uit de vijver zou (moeten) worden weggesleept met alle kosten van dien, is een feit van algemene bekendheid.
Gelet op de hiervoor weergegeven ratio van artikel 7 WVW, is het hof van oordeel dat deze bepaling ook op het onderhavige geval van toepassing is en zodoende sprake is van ‘schade’ aan ‘een ander’, te weten [bedrijf] en de gemeente Elburg, als bedoeld in voornoemd artikel.
Geen uitsluiting strafbaarheid op grond van artikel 7 lid 2 WVW dan wel 184 WVW
Doordat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder (tijdig) zijn identiteit bekend te maken aan [bedrijf] en de gemeente Elburg, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een verkeersongeval als bedoeld in artikel 7 lid 1 WVW.
Gelet op al het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Elburg
op/aan de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , op
of omstreeks15 december 2017, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [bedrijf] en
/ofde gemeente Elburg)
letsel en/ofschade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

De verdachte heeft, zonder medeweten en toestemming van de eigenaar en de gebruiker van het voertuig, een auto bestuurd en hiermee een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de auto in een vijver is terechtgekomen. Terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat door het ongeval schade was toegebracht aan de eigenaar van het voertuig en de gemeente Elburg, heeft hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. Zodoende heeft hij zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die rust op elke verkeersdeelnemer en heeft hij de mogelijkheden voor de gedupeerden om de schade te verhalen bemoeilijkt.
De advocaat-generaal heeft een taakstraf gevorderd van 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal betrekt daarbij uitdrukkelijk dat het openbaar ministerie slechts uit principieel oogpunt beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraak van dit feit en dat dit hoger beroep niet ziet op de op te leggen straf.
Het hof overweegt dat uit het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 maart 2021 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens verkeersfeiten. De verdachte is blijkens genoemd uittreksel ook na het begaan van het onderhavige feit meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer eenmaal tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en eenmaal tot een taakstraf in combinatie met een forse ontzegging van de rijbevoegdheid, een geldboete en een week voorwaardelijke hechtenis. Hiermee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Het hof weegt deze veroordelingen sterk mee, in die zin dat – ware deze zaak bij een der eerdere veroordelingen meegenomen, de zaak hoogstwaarschijnlijk (mede in het licht van de hierna te noemen omstandigheden) niet tot een noemenswaardig hogere straf zou hebben geleid.
Het hof overweegt ten aanzien van de vraag welke straf moet worden opgelegd, in het voordeel van verdachte mee dat sprake is van een principieel appèl, dat het ten laste gelegde feit bijna drie en een half jaar geleden is begaan en dat sprake is van positieve ontwikkelingen in het persoonlijk leven van verdachte. Hij heeft sinds kort weer een woning na jarenlang dakloos geweest te zijn, hij heeft concreet zicht op een betaalde baan en is onder bewind gesteld om zijn financiële situatie weer op orde te brengen. Daarnaast heeft verdachte de door [bedrijf] geleden schade geheel vergoed.
Het hof ziet in die omstandigheden aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. C.H. Zuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier,
en op 28 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 1 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4199.
2.Kamerstukken II 1990/91, 22 030, nr. 3, pag. 72.
3.Vgl. HR 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:14 (persoon op motorkap).