In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2019. De rechtbank had de Inspecteur van de Belastingdienst gelast om rente te vergoeden over een teruggave van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Belanghebbende stelde dat de rechtbank een te lage rentevergoeding had toegekend en dat hij recht had op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de rechtbank de rentevergoeding correct had vastgesteld, maar dat belanghebbende recht had op een immateriële schadevergoeding van € 3.500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Hof oordeelde dat het financiële belang van de zaak niet als gering kon worden aangemerkt, ondanks het feit dat het om een relatief klein bedrag ging. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade, de wettelijke rente over deze schadevergoeding, en het griffierecht dat belanghebbende in hoger beroep had betaald. Het Hof bevestigde dat het systeem van vooraf heffen van griffierecht niet in strijd is met het Unierecht, maar dat in dit geval het griffierecht aan belanghebbende moest worden vergoed.