In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De man, die de verwekker van de minderjarige is, heeft in hoger beroep gesteld dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat hij de minderjarige niet heeft erkend en geen ouderlijk gezag over haar uitoefent. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van familie- en gezinsleven tussen hem en de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat de man niet rechtstreeks geraakt wordt in zijn rechten of verplichtingen door de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing van het hof houdt in dat de man geen recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn grieven, aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen en zijn grieven niet tot een ander oordeel kunnen leiden.