In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij de Inspecteur een bedrag van € 132.000 niet in aftrek heeft toegelaten. Dit bedrag was gerelateerd aan een borgstelling die belanghebbende had aangegaan voor de vennootschap [E] B.V., waarvan hij 100% van de aandelen bezat. De Inspecteur stelde dat de borgstelling onzakelijk was, omdat deze niet onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden door een onafhankelijke derde zou zijn aangegaan.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur terecht het bedrag niet in aftrek had toegelaten, omdat sprake zou zijn van een onzakelijke borgstelling. In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van belanghebbende overwogen, waarbij hij aanvoerde dat er onafhankelijke derden waren die bereid waren te investeren in het businessmodel van [E] B.V. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de borgstelling als onzakelijk moest worden gekwalificeerd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende de borgstelling niet als aandeelhouder had aangegaan, waardoor hij het verlies uit de borgstellingsverplichting ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kon brengen.
Desondanks oordeelde het Hof dat belanghebbende geen voorziening kon vormen voor de toekomstige uitgave uit hoofde van de borgstelling, omdat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat deze uitgave zich zou voordoen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van belanghebbende af. De proceskosten werden niet toegewezen.