Het door belanghebbende aangevoerde middel bestrijdt het hiervoor in 2.3 omschreven oordeel van de Rechtbank met het betoog dat het voorzichtigheidsbeginsel meebrengt dat wanneer duidelijk is dat de waarde van de effecten, in het licht van de later bekend geworden fraude, minder bedraagt dan de beurswaarde, de effecten op deze lagere waarde mogen worden gewaardeerd.
Het middel faalt. Goed koopmansgebruik brengt mede dat de bepaling van de waarde van activa en passiva op balansdatum geschiedt naar de feiten en omstandigheden, zoals die zich op dat tijdstip voordeden. Voor de vraag, welke die feiten en omstandigheden zijn geweest, dient de belastingplichtige zich te richten naar de gegevens hieromtrent welke hem ten tijde van het opmaken van de balans ten dienste staan, ook al zijn zij hem eerst na balansdatum bekend geworden.
Het is echter niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om ter beurze genoteerde, regelmatig verhandelde aandelen op grond van feiten en omstandigheden die niet op de balansdatum bekend waren maar die wel ten tijde van het opmaken van de balans de belastingplichtige bekend zijn, bij de jaarwinstbepaling te waarderen beneden het laagste bedrag van de kostprijs of de beurswaarde. Zodanige feiten en omstandigheden nemen niet weg dat de desbetreffende aandelen op eenvoudige wijze tegen de op de balansdatum geldende beurskoers te gelde hadden kunnen worden gemaakt.
Voornoemde regel vindt slechts uitzondering indien, doordat aangenomen mag worden dat een onmiddellijke verkoop van de desbetreffende aandelen door de belastingplichtige een aanmerkelijk koersdrukkend effect zou hebben, een verschil bestaat tussen de beurskoers van de aandelen en de geschatte koers van die aandelen bij de veronderstelde onmiddellijke verkoop. Uit de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding blijkt niet dat feiten of omstandigheden door de Rechtbank zijn vastgesteld dan wel voor de Rechtbank zijn aangevoerd, waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat in het onderhavige geval sprake is van deze uitzondering.
Het oordeel van de Rechtbank geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.