ECLI:NL:GHARL:2021:3291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
200.267.306/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling van premies voor een verzekering; geslaagd beroep op verrekening

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een geschil tussen De Graaf van Vilsteren B.V. en Schreuder Beheer B.V. over de terugbetaling van premies voor een levensverzekering. De Graaf van Vilsteren, die als assurantietussenpersoon heeft gefunctioneerd, heeft premies ontvangen van de verzekeringsmaatschappij Reaal voor een levensverzekering die door Schreuder Beheer was overgenomen. Het hof heeft op 6 april 2021 arrest gewezen na een hoger beroep dat door De Graaf van Vilsteren was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat Schreuder Beheer recht had op terugbetaling van premies, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat De Graaf van Vilsteren niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft de vorderingen van Schreuder Beheer afgewezen en haar veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag aan De Graaf van Vilsteren, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Schreuder Beheer opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.306/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel6985793)
arrest van 6 april 2021
in de zaak van
De Graaf van Vilsteren B.V., Makelaars en Taxateurs,
gevestigd te Zwolle,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
De Graaf van Vilsteren,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters, die kantoor houdt te Arnhem,
tegen
Schreuder Beheer B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Schreuder Beheer,
advocaat: mr. T.H.I.M. Pierik, die kantoor houdt te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De in het tussenarrest van 24 november 2020 bepaalde mondelinge behandeling van de zaak op een zitting van het hof ( de enkelvoudige comparitie van partijen) heeft plaatsgehad op
10 februari 2021. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uit maakt van de processtukken. Partijen hebben het hof gevraagd weer arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het geschil van partijen draait om de vraag of De Graaf van Vilsteren door haar van de verzekeringsmaatschappij (Reaal Verzekeringen) ontvangen premies voor een inmiddels beëindigde levensverzekering aan Schreuder Beheer moet terugbetalen. Dat geschil heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Schreuder Beheer is een holding, waarvan [A] bestuurder is.
Schreuder Beheer is in 2013 opgericht als Schreuder B.V. en in 2017 heeft zij haar naam gewijzigd in Schreuder Beheer.
2.3
De Graaf van Vilsteren is jarenlang opgetreden als assurantietussenpersoon voor [A] en zijn vennootschappen. Een van die vennootschappen, [A]
Beheer B.V., heeft op 1 juni 2005 via een andere tussenpersoon een overlijdensrisicoverzekering (hierna: de levensverzekering) gesloten met
Reaal Levensverzekeringen/SRLEV N.V. ( hierna: Reaal). De premie voor de levensverzekering (per de jaarlijkse vervaldatum van 1 juni) bedroeg € 2.784,03 per jaar.
2.4
[A] Beheer B.V heeft tot en met 2011 de jaarlijkse premie rechtstreeks aan Reaal betaald. Met ingang van 2012 heeft [A] Beheer B.V. met
De Graaf van Vilsteren afgesproken dat de premie door De Graaf van Vilsteren (sinds 2008 tussenpersoon voor deze verzekering) aan Reaal werd voorgeschoten en aan
[A] werd doorbelast.
2.5
De premies voor de levensverzekering voor de jaren 2012 tot en met 2016 zijn in een tussen De Graaf van Vilsteren en Reaal bestaande rekening-courant verhouding verrekend.
De Graaf van Vilsteren heeft de premies voor de jaren 2012 tot en met 2016 aan
[A] Beheer B.V. door middel van premienota’s in rekening gebracht. Schreuder Beheer heeft van die nota’s de premies voor de jaren 2013 en 2014 aan
De Graaf van Vilsteren betaald. De premienota’s voor de jaren 2015 en 2016 zijn niet aan
De Graaf van Vilsteren betaald.
2.6
Schreuder Beheer heeft met ingang van december 2016 de levensverzekering met Reaal overgenomen van [A] Beheer B.V. aldus dat zij verzekeringnemer werd.
2.7
De Graaf van Vilsteren heeft eind 2016 Reaal gevraagd de premies voor de levensverzekering weer rechtstreeks te incasseren. Reaal heeft in dat verzoek aanleiding gezien begin 2017 de levensverzekering met terugwerkende kracht te beëindigen met ingang van 1 juni 2013.
2.8
De Graaf van Vilsteren en Reaal hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan Reaal de premies voor de levensverzekering voor de jaren 2013 tot en met 2016 aan De Graaf van Vilsteren heeft terugbetaald.
2.9
Naast de levensverzekering bij Reaal trad De Graaf van Vilsteren op als tussenpersoon voor [A] Beheer B.V. voor diverse andere verzekeringen.
De Graaf van Vilsteren betaalde de premies voor [A] Beheer B.V. ook voor die verzekeringen aan de betreffende verzekeringsmaatschappijen. De premies werden vervolgens door De Graaf van Vilsteren aan [A] Beheer B.V. doorbelast.
2.1
[A] Beheer B.V. is op 1 juli 2014 ontbonden en op 17 december 2014
uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.11
Schreuder Beheer heeft De Graaf van Vilsteren aangemaand de premies voor de jaren 2013 en 2014 (€ 5.586,06) als schadevergoeding aan haar te betalen. De Graaf van Vilsteren heeft dat geweigerd.
2.12
In de procedure bij de kantonrechter die daarna is gevolgd heeft Schreuder Beheer gevorderd (naast een tweetal verklaringen voor recht) om De Graaf van Vilsteren (en haar bestuurder persoonlijk) te veroordelen tot betaling van € 5.586,06vermeerderd met wettelijke rente. Volgens Schreuder Beheer is De Graaf van Vilsteren jegens haar tekortgeschoten door de premie voor de levensverzekering voor de jaren 2013 en 2014 niet aan Reaal te betalen, waardoor Reaal de levensverzekering heeft beëindigd. De Graaf van Vilsteren zou daarnaast ongerechtvaardigd worden verrijkt indien zij de premie over die jaren na de restitutie door Reaal zou mogen behouden.
2.13
De Graaf van Vilsteren heeft de vorderingen bestreden, onder meer met een beroep op verrekening met de door [A] Beheer B.V. verschuldigde premies voor andere verzekeringen. Een tegenvordering van De Graaf van Vilsteren om die premies te betalen is op de zitting bij de kantonrechter ingetrokken.
2.14
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 23 juli 2019 geoordeeld dat
Schreuder Beheer recht heeft op terugbetaling van premies, voor zover zij die heeft betaald. Volgens de kantonrechter heeft Schreuder Beheer geen recht op de premie over het jaar 2013, omdat zij niet heeft aangetoond dat de premie over 2012 is betaald. De premie over 2014 moet worden terugbetaald, omdat De Graaf van Vilsteren die niet kan verrekenen.
2.15
De kantonrechter heeft vervolgens voor recht heeft verklaard dat
De Graaf van Vilsteren toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht en daarmee aansprakelijk is voor alle schade die Schreuder Beheer als gevolg hiervan heeft geleden en nog zal lijden. De Graaf van Vilsteren is veroordeeld om als voorlopige schadevergoeding € 2.784,03, met wettelijke rente vanaf
9 november 2017 aan Schreuder Beheer te betalen. De overige vorderingen zijn afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
2.16
In het hoger beroep van De Graaf van Vilsteren komt zij met 4 grieven (bezwaren) op tegen de beslissingen van de kantonrechter. Zij vordert vernietiging van diens eindvonnis en veroordeling, met wettelijke rente, van Schreuder Beheer tot terugbetaling van de bedragen die zij op grond van het vonnis heeft betaald aan Schreuder Beheer en haar veroordeling in de proceskosten van beide procedures.
2.17
Schreuder Beheer heeft op haar beurt ook bezwaren tegen het eindvonnis van de kantonrechter. Zij wil dat haar vorderingen op De Graaf van Vilsteren als nog volledig worden toegewezen, met veroordeling van De Graaf van Vilsteren in de proceskosten in beide procedures. De door de kantonrechter afgewezen vordering tegen de bestuurder van
De Graaf van Vilsteren speelt in hoger beroep geen rol meer.
2.18
Het hof zal hierna tot het oordeel komen dat het hoger beroep van
De Graaf van Vilsteren slaagt en dat van Schreuder Beheer niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van De Graaf van Vilsteren in hoger beroep toewijzen. Schreuder Beheer wordt veroordeeld in de proceskosten van
De Graaf van Vilsteren voor de procedure bij de kantonrechter en het hof.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De vorderingen van Schreuder Beheer zijn primair gebaseerd op een (toerekenbare) tekortkoming en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking van De Graaf van Vilsteren. Het hof stelt voorop dat op Schreuder Beheer de stelplicht en bewijslast rust van feiten en omstandigheden op grond waarvan een tekortkoming en ongerechtvaardigde verrijking kan worden aangenomen.
3.2 De Graaf van Vilsteren heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij voert aan dat zij de premies 2013 en 2014 niet aan Schreuder Beheer hoefde te restitueren, omdat zij die mocht verrekenen met de schuld die [A] Beheer B.V. nog aan haar had. Tussen partijen is in geschil of De Graaf van Vilsteren die bevoegdheid tot verrekening had.
3.3
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst van opdracht tussen
De Graaf van Vilsteren en [A] Beheer B.V. inhield (onder meer) dat
De Graaf van Vilsteren voor deze vennootschap de premies voor de levensverzekering, net als de premies voor de andere verzekeringen, moest voorschieten door deze aan de diverse verzekeringsmaatschappijen te betalen en dat zij deze vervolgens doorberekenende aan [A] Beheer B.V.. Aldus ontstond steeds een vordering van
De Graaf van Vilsteren op [A] Beheer B.V. Met het enkele feit dat
Schreuder Beheer per eind december 2016 jegens Reaal de contractuele positie heeft overgenomen van [A] Beheer B.V. is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat dit ook een wijziging in de overeenkomst met
De Graaf van Vilsteren gebracht, in die zin dat Schreuder Beheer de contractuele positie van [A] Beheer B.V heeft overgenomen. Dat zou anders kunnen zijn indien
[A] Beheer B.V. en/of Schreuder Beheer dat met De Graaf van Vilsteren zijn overeengekomen, maar dat is niet gesteld noch is dat anderszins gebleken.
De Graaf van Vilsteren heeft in dat verband gesteld dat zij niet is gekend in de wijziging in de polis eind december 2016, waarbij Schreuder Beheer verzekeringnemer werd.
Schreuder Beheer heeft dat niet betwist.
3.4
Schreuder Beheer heeft de premies voor de jaren 2013 en 2014 aan
De Graaf van Vilsteren betaald. Dit deed zij niet ter kwijting van zichzelf, omdat zij daartoe jegens De Graaf van Vilsteren verplicht was, maar zij betaalde die voor [A]
Beheer B.V. (artikel 6:30 BW). Deze stelling van De Graaf van Vilsteren heeft Schreuder Beheer niet bestreden.
3.5
Het is dan ook niet jegens Schreuder Beheer dat De Graaf van Vilsteren een verplichting tot terugbetaling (schuld) had van de premie voor de levensverzekering over 2013 en 2014, maar jegens [A] Beheer B.V. Indien De Graaf van Vilsteren op het moment dat haar verplichting tot terugbetaling ontstond - toen zij de premies van
Reaal terugkreeg - nog een vordering op [A] Beheer B.V. had, kon die vordering met die schuld verrekend worden (artikel 6:127 lid 2 BW).
3.6
De Graaf van Vilsteren heeft aangetoond dat zij een voor verrekening vatbare vordering heeft. De Graaf van Vilsteren heeft, met verwijzing naar een overzicht per verzekering (dat na verrekening sluit op € 27.095,69), gesteld dat zij van [A]
Beheer B.V. per eind 2016 € 38.231,81 te vorderen had ter zake van door
De Graaf van Vilsteren voor haar aan de diverse verzekeringsmaatschappijen betaalde premies. Schreuder Beheer heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat
[A] Beheer B.V. een bedrag in die orde van grootte verschuldigd was. Zij heeft niets concreets aangevoerd waaruit kan blijken dat [A] Beheer B.V. aan haar betalingsverplichtingen jegens De Graaf van Vilsteren heeft voldaan of dat dit bedrag niet klopt. De enkele stelling dat De Graaf van Vilsteren onduidelijk zou zijn en haar administratie niet op orde zou hebben is niet voldoende om als een gemotiveerde onderbouwing van die stelling te kunnen gelden.
3.7
Haar beroep op verrekening dat zij, zo blijkt uit de stukken, voorafgaand aan de procedure heeft gedaan en herhaald in haar conclusie van antwoord bij de kantonrechter was gelet op de vordering terecht.
3.8
Indien de stellingen van Schreuder Beheer zo begrepen zouden moeten worden dat de vordering op De Graaf van Vilsteren tot terugbetaling van de premie voor de levensverzekering over 2013 en 2014, door [A] Beheer B.V. aan
Schreuder Beheer zou zijn overgedragen, zou De Graaf van Vilsteren jegens
Schreuder Beheer ook een beroep op verrekening toekomen gezien het bepaalde in artikel 6:130 BW. De schuld van [A] Beheer B.V. en de overgedragen vordering van [A] Beheer B.V. vloeien immers voort uit dezelfde oudere rechtsverhouding, namelijk uit de overeenkomst van opdracht die [A] Beheer B.V. met
De Graaf van Vilsteren had gesloten.
3.9
[A] Beheer B.V. is inmiddels ontbonden. Zij biedt daardoor mogelijk geen verhaal voor de vordering van De Graaf van Vilsteren, maar dat stond aan een beroep op en de mogelijkheid van verrekening niet in de weg.
3.1
Er is nog een andere reden dat De Graaf van Vilsteren de premie voor de levensverzekering 2013 en 2014 niet volledig hoeft terug te betalen. Daarvan kan slechts sprake zijn als de premie voor de levensverzekering voor het jaar 2012 betaald is.
Schreuder Beheer gaat ook van die voorwaarde uit; zij heeft dat door de kantonrechter geformuleerde uitgangspunt niet bestreden. .
3.11
De betaling van die premie is niet aangetoond. Schreuder Beheer baseert haar stelling dat die premie is betaald hierop, dat De Graaf van Vilsteren in haar conclusie van antwoord heeft erkend dat deze premie is betaald en dat deze premie niet (als niet voldaan) voorkomt in overzichten van De Graaf van Vilsteren. Het hof verwerpt die stelling, omdat pas ter zitting bij de kantonrechter duidelijk is geworden dat de betaling van 7 juli 2013 door Schreuder Beheer diende te worden toegerekend aan het jaar 2013 en niet aan 2012 zoals
De Graaf van Vilsteren tot dat moment had gedaan.
3.12
Schreuder Beheer stelt verder dat de premie is betaald door Schreuder Installatietechniek B.V. Het bedrag van de premie 2012 zou volgens Schreuder Beheer deel uitmaken van een totaalbedrag van € 9.726,83 dat door Schreuder Installatietechniek B.V. op 10 januari 2013 zou zijn betaald. De Graaf van Vilsteren heeft gemotiveerd en onderbouwd betwist i) dat de premie voor de levensverzekering voor het jaar 2012 deel uitmaakte van dit bedrag en ii) dat dit totaalbedrag van € 9.726,83, door Schreuder Installatietechniek B.V. is betaald, omdat het is teruggeboekt en nadien onbetaald is gelaten. De kantonrechter heeft in 4.7 van het eindvonnis gelet op dat verweer geoordeeld dat Schreuder Beheer de gestelde betaling niet aannemelijk heeft gemaakt.
In hoger beroep heeft Schreuder Beheer niets steekhoudends aangevoerd op grond waarvan daarover anders zou moeten worden geoordeeld en waarom De Graaf van Vilsteren zou moeten bewijzen dat deze premie niet is betaald. Aan bewijslevering door Schreuder Beheer komt het hof niet toe.
3.13
Gelet op al het voorgaande heeft Schreuder Beheer onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming van De Graaf van Vilsteren, die Schreuder Beheer recht geeft op schadevergoeding. Dat de premie over 2013 en 2014 niet aan Reaal is betaald, zoals Schreuder Beheer bij de kantonrechter als feitelijk grondslag hiervoor aanvoerde, is onjuist gebleken. De kantonrechter heeft dan ook ten onrechte een – niet nader gemotiveerde - verklaring voor recht gegeven dat De Graaf van Vilsteren tekort is geschoten en
De Graaf van Vilsteren ten onrechte op die grondslag tot schadevergoeding veroordeeld. In hoger beroep baseert Schreuder Beheer de tekortkoming op de stelling dat
De Graaf van Vilsteren aan Reaal onjuiste mededelingen heeft gedaan over het niet betalen van premie, maar die stelling faalt. Het was immers juist dat de premie over 2015 en 2016 niet was voldaan. De mededeling dat de premie over 2013 niet was voldaan is ten tijde van de comparitie bij de kantonrechter onjuist gebleken, maar dat die mededeling tot een beëindiging van de verzekering heeft geleid is niet aannemelijk gemaakt. Dat
Reaal aanleiding heeft gezien de levensverzekering te beëindigen kan zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet aan De Graaf van Vilsteren worden toegerekend.
3.14
De aan de vorderingen ten grondslag gelegde ongerechtvaardigde verrijking van
De Graaf van Vilsteren is evenmin toereikend onderbouwd, nu zij een terecht beroep op verrekening heeft gedaan.

4.De conclusie

4.1
De grieven van De Graaf van Vilsteren tegen het vonnis van 23 juli 2019 van de kantonrechter treffen doel, de grieven van Schreuder Beheer niet. Het hof zal dat vonnis vernietigen en de vorderingen van Schreuder Beheer alsnog afwijzen. Zij moet wat zij op grond van dat vonnis van De Graaf van Vilsteren betaald heeft gekregen terugbetalen, zoals dat is gevorderd. Het hof zal Schreuder Beheer veroordelen in de proceskosten van
De Graaf van Vilsteren tegen de daarvoor geldende tarieven, omdat zij in beide instanties de in het ongelijk te stellen partij is. Voor de procedure bij de kantonrechter leidt dat tot een proceskostenveroordeling van nihil voor griffierecht en van € 740,- voor salaris gemachtigde (3 punten, tarieven tot 1 februari 2021, voor de akten na de comparitie ieder 0,5 punt) en voor de procedure in hoger beroep bij het hof tot € 827,40 voor verschotten (€ 86,40 voor de kosten van het exploot van dagvaarding in hoger beroep en € 741,- voor griffierecht) en op
€ 2.361,- voor salaris advocaat (€ 1.574,- in het principaal hoger beroep, 2 punten in tarief I, per 1 februari 2021 en € 787,- in het incidenteel hoger beroep, 2 punten in tarief I x 0,5)). Het hof zal ook de nakosten en de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten toewijzen; Schreuder Beheer heeft die niet als zodanig betwist. Het hof zal het meer of anders gevorderde afwijzen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis de kantonrechter te Zwolle van 23 juli 2019 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van Schreuder Beheer af;
veroordeelt Schreuder Beheer om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
De Graaf van Vilsteren (terug) te betalen de som van € 2.964,28, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente als bedoeld in artikel 119 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag vanaf 15 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Schreuder Beheer in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van De Graaf van Vilsteren wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 827,40 voor verschotten en op € 2.361,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (€ 1.574,- in het principaal hoger beroep, € 787,- in het incidenteel hoger beroep) te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt Schreuder Beheer in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Schreuder Beheer niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, I. Tubben en J.E, Wichers en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
6 april 2021.