Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.2. De verdere beoordeling door het hof
“ (…) Op grond van mijn onderzoek is mijn conclusie dat betrokkene door het seksueel misbruik in zijn jeugd schade heeft opgelopen. De mate van schade is niet makkelijk met zekerheid vast te stellen. Er is overeenstemming over het feit dat kinderen die op jonge leeftijd geconfronteerd worden met seksuele handelingen er nagenoeg altijd schade door oplopen. Ze worden geconfronteerd met gedwongen seksuele handelingen, die niet passen bij hun sociaal/emotioneel ontwikkelingsstadium. De impact is groter wanneer de handelingen met geweld of onder dwang plaatsvinden. Misbruik leidt tot verwarring, schuldgevoelens, twijfels, onzekerheid. In vrijwel alle gevallen wordt de ontwikkeling van de persoonlijkheid bemoeilijkt en ontstaat er blijvende schade. Het lijdt geen twijfel dat er seksueel misbruik is geweest, dat op jonge leeftijd is begonnen en jarenlang heeft geduurd. Daarbij is er sprake geweest van dwang en de signalen dat betrokkene leed onder de gebeurtenissen, zijn genegeerd.(…) Het verhaal van betrokkene is consistent met de informatie in het (helaas beperkte) medisch dossier. De klachten en beperkingen die hij in zijn volwassen leven ervaart en heeft zijn te verklaren uit de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.
Diagnostische en differentiaal diagnostische overwegingenUit het voorgaande is duidelijk dat betrokkene een getraumatiseerde man is, bij wie problemen zijn ontstaan als gevolg van het seksueel misbruik. (…) betrokkene lijdt aan recidiverende perioden met stemmingsklachten. (…) Differentiaal diagnostisch dient te worden gedacht aan een dysthyme stoornis. Bij bestudering van de classificatiecriteria van de DSM-5 is duidelijk dat de perioden waarin hij forse depressieve klachten heeft, voldoen aan de criteria voor het stellen van de diagnose depressieve stoornis. (…)
1d (consistentie), p. 25:
“Betrokkene heeft zich coöperatief opgesteld. Ik heb hem tijdens onze ontmoeting niet op tegenstrijdigheden in zijn verhaal of onwaarheden kunnen betrappen. De informatie die hij gaf, was consistent met de informatie in het mij ter beschikking staande dossier. Er was geen geaggraveerde klachtenpresentatie en er waren geen aanwijzingen voor het voorwenden van symptomen of klachten. Mijn bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek gaven een eenduidig beeld, dat aansloot bij zijn verhaal. (…)”1g (beperkingen), p. 26:
“De beperkingen zijn mede afhankelijk van de aanwezigheid van depressieve symptomatologie. De perioden met de depressieve problematiek treden regelmatig op, de duur is wisselend, evenals de ernst. Een duidelijke, luxerende oorzaak voor de ontregelingen is er vaak niet. Betrokkene kan in een goede periode sociaal maatschappelijk naar behoren functioneren. Het kost hem echter veel energie om dat te doen. Ook wanneer het goed met hem gaat, zijn er problemen in het aangaan en onderhouden van sociale relaties. Hij heeft moeite om anderen toe te laten en zijn emoties aan anderen te tonen. Hij heeft veel moeite om informatie met betrekking tot persoonlijke zaken met anderen te delen. Hij houdt mensen op afstand. Sociale activiteiten worden vermeden omdat hij zich daar onprettig en onzeker bij voelt. De coping skills zijn niet altijd adequaat. Hij heeft moeite om zaken te delen en conflicten op een goede manier op te lossen. Er is onzekerheid en faalangst. Dat belemmert hem in zijn functioneren. Tijdens depressieve periodes, is er inactiviteit, initiatiefverlies en trekt hij zich terug uit contacten. Zijn activiteitenniveau en belastbaarheid zijn in die perioden fors verlaagd.Met betrekking tot de specifieke vraag of hij geestelijke en mentale beperkingen kan ondervinden bij het betreden en zich handhaven op de arbeidsmarkt, ben ik van mening dat hij op dat gebied beperkingen zal ervaren. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan zijn onzekerheid, faalangst, de recidiverende depressieve klachten waarin hij minder kan functioneren en minder belastbaar is, zijn moeite met intieme contacten met collega’s en sociale activiteiten, zijn vermijdende opstelling en zijn moeite met conflicten.”
“Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een familiaire/erfelijke belastbaarheid voor het ontwikkelen van klachten op mijn vakgebied. [Er]zijn er geen aanwijzingen voor een verhoogde kwetsbaarheid van betrokkene op dit gebied in de jaren voordat het seksueel misbruik begon.Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de opvoeding van betrokkene traumatisch is geweest. Of er prestatiedruk op hem is geweest, is onduidelijk. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor. Het is daarnaast ook zeer onwaarschijnlijk dat enige prestatiedruk zou leiden tot klachten en beperkingen die hij op dit moment heeft.(…)
Het gaat in deze casus om de vraag wat de beste, meest waarschijnlijke verklaring is voor
“Ik heb geen aanwijzingen om aan te nemen dat betrokkene, indien er geen seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden, klachten of afwijkingen op mijn vakgebied zou hebben ontwikkeld.”