Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van [verzoeker] met betrekking tot de vaststelling van zijn biologisch vaderschap over [de minderjarige1] en de daarbij behorende omgangsregeling. De moeder en [verweerder] zijn gehuwd en hebben samen [de minderjarige1] gekregen, die op 19 september 2018 is erkend door [verweerder]. [verzoeker] heeft verzocht om een DNA-onderzoek om zijn vaderschap vast te stellen, alsook om een omgangsregeling met [de minderjarige1]. Het hof heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen, onder verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de belangen van het kind. Het hof oordeelde dat het belang van [de minderjarige1] om te weten van wie hij afstamt niet opweegt tegen de rechten en vrijheden van de moeder en [verweerder]. De moeder heeft psychische klachten door de inmenging van [verzoeker] en het hof achtte het niet in het belang van [de minderjarige1] dat het biologisch vaderschap wordt vastgesteld. De bijzondere curator heeft geadviseerd om een DNA-onderzoek te gelasten, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank Gelderland had eerder de verzoeken van [verzoeker] afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.