Uitspraak
[appellante],
Bovemij,
1.De procedure bij de kantonrechter
18 september 2019 en 18 maart 2020 die de (kantonrechter in de) rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.
2.De procedure bij het hof
- de verstekverlening aan Bovemij,
3.3 Waar gaat deze zaak over?
4.De motivering van de beslissingEnkele uitgangspunten4.1 In hoger beroep staat niet ter discussie dat de verzekeringsovereenkomst tussen partijen geen dekking verleent voor aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan wanneer de bestuurder van de auto niet rijbevoegd is. Dat volgt uit artikel 3.1 van de op de verzekering van toepassing zijnde polisvoorwaarden, waarin is bepaald dat schade die in (onder meer) deze situatie is ontstaan van dekking is uitgesloten.
4.3 Dat de schade op grond van de polisvoorwaarden niet onder de dekking van de verzekering viel, betekent niet dat Bovemij niet verplicht was de schade van Rijkswaterstaat te vergoeden. Op grond van artikel 3 lid 1 WAM dekt de verplichte aansprakelijkheids-verzekering de aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, met uitzondering van de aansprakelijkheid van - kort gezegd - degene die de verzekerde auto heeft gestolen. De aansprakelijkheid van de joyrider valt weer wel onder de dekking van de verplichte verzekering [1] . De benadeelde heeft op grond van
12 december 2016 heeft gestolen, maar dat zij daar niet de consequentie aan verbindt dat Bovemij om die reden niet verplicht was de schade van Rijkswaterstaat te vergoeden, zodat de vraag of sprake was van diefstal of joyriding onbeantwoord kan blijven. Ook de kantonrechter heeft dat in het midden gelaten.
Biedt artikel 15 lid 1 WAM een toereikende grondslag voor de vordering van Bovemij4.6 Op grond van artikel 15 lid 1 WAM heeft de WAM-verzekeraar die ondanks het ontbreken van polisdekking schade heeft moeten vergoeden een verhaalsrecht op ‘de aansprakelijke persoon’. Dat kan ook de verzekeringnemer zijn. Volgens Bovemij is [appellante] aansprakelijk op grond van artikel 185 lid 1 en 2 WVW 1994, waarin is bepaald dat de eigenaar die het voertuig niet zelf bestuurde ook aansprakelijk is ‘voor gedragingen van degene door wie hij dat motorvoertuig doet of laat rijden’. Van doen of laten rijden kan volgens de Hoge Raad [2] ook sprake zijn bij joyriding ‘indien de eigenaar door zorgeloosheid aan een ander de gelegenheid tot rijden heeft gegeven’. Of van die zorgeloosheid sprake is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals de bereikbaarheid van de sleutels voor anderen en de relatie waarin deze anderen tot de eigenaar staan. Indien [appellante] zorgeloos is geweest, te weinig ‘sleuteldiscipline’ heeft betracht, is zij op grond van artikel 185 lid 2 WVW 1994 aansprakelijk en kan Bovemij de door haar vergoede schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM op [appellante] verhalen. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, rusten op [appellante] [3] .
12 december 2016 heeft verbroken, en met het feit dat zij ernstige psychische klachten had. Omdat de politieagent die haar belde met de mededeling dat haar auto bij een ongeval betrokken was, zei dat Bovemij al van het ongeval op de hoogte was en dat het doen van aangifte nog wel even op zich kon laten wachten, heeft ze pas later aangifte gedaan, aldus
4.10 Bovemij beroept zich ook op artikel 5.3 (Bovemij verwijst in de inleidende dagvaarding overigens naar artikel 5.2, maar dat zal een vergissing zijn) van de polisvoorwaarden. Daarin is bepaald:
‘
Er zijn situaties waarin wij een schadevergoeding terug vragen van u of anderen (verhalen). Dit doen wij als:
In dit geval was sprake van een dronken bestuurder, die bovendien geen geldig rijbewijs had, zodat zij op grond van deze bepaling het recht heeft de schade op [appellante] te verhalen, aldus Bovemij.
Het hof dient verder ambtshalve te onderzoeken of de voor het geschil relevante bedingen uit de polisvoorwaarden onredelijk bezwarend zijn als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en onder a BW. Bij de vraag of sprake is van een onredelijk bezwarend beding dient het hof de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13), geïmplementeerd in het
er om een andere reden geen dekking bestaat’. Bovemij doelt kennelijk op dit onderdeel van artikel 5.3. Het onderdeel ziet alleen op situaties waarin geen dekking (meer) bestaat. Dat betekent dat het beroep van Bovemij op schending van de verplichtingen uit artikel 4.2 van de polisvoorwaarden geen hout snijdt. Artikel 4.2 is geen uitsluitings- of vervalbeding, maar bevat een aantal verplichtingen waarover aan het slot van de bepaling wordt opgemerkt:
‘
Let op: als u zich hier niet aan houdt, kan het zijn dat u niet verzekerd bent en zullen wij de verzekering stopzetten.’ Dat Bovemij de verzekering vóór het incident had ‘stopgezet’ is gesteld noch gebleken. Dat Bovemij andere consequenties heeft verbonden aan de gestelde schending van de verplichtingen uit artikel 4.2 dan het beroep op artikel 5.3 van de polisvoorwaarden, is evenmin gesteld of gebleken. Om die reden kan in het midden blijven of [appellante] de haar in artikel 4.2 opgelegde verplichtingen heeft geschonden.
geen dekking [geeft] als:
- u ons opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven bij de start van uw verzekering of bij schade.- u belangrijke informatie of wijzigingen niet heeft doorgegeven.- u na schade niet meewerkt.’Als Bovemij al heeft willen stellen dat [appellante] opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven bij schade, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd.
Bovemij heeft wel aangevoerd dat [appellante] haar er ten onrechte niet van op de hoogte heeft gesteld dat zij een relatie had met [B] . Het hof volgt Bovemij daarin niet, alleen al omdat Bovemij niet heeft toegelicht waarom [appellante] had moeten weten dat informatie over een LAT-relatie belangrijke informatie is die in het kader van een autoverzekering doorgegeven dient te worden aan de verzekeraar.
5.5 De beslissing
- € 432,89 aan verschotten en € 787,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof;