ECLI:NL:GHARL:2021:2737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.246.424
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsopdrachten en handschriftvergelijkingsonderzoek in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig is gemaakt, betreft het een hoger beroep dat voortvloeit uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:GHARL:2020:2689). De appellanten, handelend als lasthebbers en gevolmachtigden van de erfgenaam Anne Christine, hebben in eerste aanleg een eis ingediend tegen de geïntimeerde, die in reconventie heeft geprocedeerd. De zaak draait om bewijsopdrachten met betrekking tot de uitkeringen van de opbrengst van bewaarde aandelen en de handtekeningen onder kwitanties. Het hof heeft in deze tussenuitspraak de partijen opgedragen om bewijs te leveren over de afspraken die zijn gemaakt over de verkoop van aandelen na het overlijden van de erflater. De geïntimeerde moet bewijzen dat hij de aandelen heeft verkocht en dat de opbrengst correct is afgewikkeld. Tevens is er een verzoek gedaan voor handschriftvergelijkingsonderzoek en inktdateringsonderzoek om de echtheid van de handtekeningen op de kwitanties vast te stellen. Het hof heeft deskundigen benoemd en partijen de gelegenheid gegeven om hun vragen en opmerkingen over de deskundigen te formuleren. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en getuigenverhoren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.424
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 323340)
arrest van 23 maart 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] , en
2
[appellant2],
wonende te [B] ,
beiden handelend als lasthebbers en gevolmachtigden van
Anne Christine [appellante3],
wonende te [A] ,
op haar beurt handelend als erfgenaam van de overledene
[erflater],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M. Huizingh,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.E. Bosman.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 maart 2020 hier over (gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2020:2689). Daarbij is een comparitie van partijen gelast zodat partijen inlichtingen zouden geven naar aanleiding van rov. 4.9, 4.10 en 4.11 van dat tussenarrest.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het inmiddels in afschrift verstrekte proces-verbaal van comparitie van partijen van 1 februari 2021.
1.3
Vervolgens hebben partijen op de eerder door [appellanten] c.s. overgelegde stukken arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij zijn tussenarrest van 31 maart 2020.
2.2
Op grond daarvan (zie rov. 4.8 en 4.9) moet [geïntimeerde] nu bewijzen dat hij met [erflater] heeft afgesproken tot verkoop van de aandelen Phillips na diens overlijden en tot afrekening met mevrouw [appellante3] , dat hij het pakket aandelen in november 1996 heeft verkocht, mevrouw [appellante3] daarover telefonisch geïnformeerd en uiteindelijk de opbrengst van ƒ 120.432,86 in 1997 contant heeft betaald in termijnen van eenmaal
ƒ 24.432,86 aan haar (in [geïntimeerde] woning in [C] ) en tweemaal ƒ 24.000 aan haar (bij haar thuis) en, op haar nadrukkelijke verzoek, in nog twee termijnen van telkens ƒ 24.000 aan [appellant1] (volgens [geïntimeerde] ter zitting: een keer bij hem op kantoor van Staalmach in Almelo en een keer bij zijn nieuwe huis in verbouwing in [A] ).
Verder mag [geïntimeerde] ook bewijzen (zie rov. 4.10) dat de ter ondertekening geplaatste handtekeningen op de door hem overgelegde kwitanties zijn geplaatst door mw. [appellante3] respectievelijk [D] .
2.3
Overeenkomstig zijn bewijsaanbod zal [geïntimeerde] worden toegelaten tot bewijslevering door getuigen. Het komt het hof essentieel voor dat in ieder geval ook mw. [appellante3] (die tot nu toe in deze procedure buiten beeld is gebleven) als getuige zal worden gehoord.
2.4
Ook zullen de handtekeningen op de vijf originele kwitanties op (on-)echtheid moeten worden onderzocht. Volgens zijn verklaring op de comparitie wil [geïntimeerde] een handschriftvergelijkingsonderzoek. Daarmee is het hof het eens. [geïntimeerde] zal, conform zijn toezegging ter zitting, de originele kwitanties voor de beide volgende onderzoeken ter beschikking moeten stellen en mw. [appellante3] en [D] zullen handschriftvergelijkingsmateriaal moeten verstrekken.
2.5
Het hof stelt de volgende vragen aan de deskundige voor:
- met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u vaststellen of de handtekeningen op de vijf kwitanties al dan niet van mevrouw [appellante3] c.q. van [appellant1] afkomstig zijn?
- geeft het onderzoek verder nog aanleiding tot opmerkingen die voor de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.6
Het hof heeft als mogelijke deskundige voor het handschriftvergelijkingsonderzoek benaderd:
Dhr. [E]
Gerechtelijk deskundige NRGD
Niehoff & De Jong | Forensisch Schriftonderzoek
Riouwstraat 30 | 9715 BW Groningen
Tel. +31 (0)50 3136574 | Email: info@handschriftonderzoek.com
Web: www.handschriftonderzoek.com.
[E] heeft zich daartoe bereid verklaard tegen een geschat voorschot van circa € 5.000 inclusief btw.
2.7
[appellanten] c.s. willen een chemische analyse van de inkt van de handtekeningen. Zij vragen niet zozeer om een onderzoek naar de ouderdom van de inkt (wat volgens informatie van [E] alleen maar mogelijk zou zijn als de inkt niet ouder is dan circa zes maanden), maar naar een indirecte methode om vast te stellen of de inkt uit een bepaalde tijd afkomstig is. Zo’n onderzoek gaat door middel van een chemische analyse ter identificering van het product. Met hulp van de fabrikant of een referentieverzameling kan dan worden vastgesteld of de inkt op een bepaalde datum op de markt reeds vrij verkrijgbaar was. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen bezwaar. Ook het hof wil zo’n onderzoek.
2.8
Het hof stelt de volgende vragen aan de deskundige voor:
- kunt u vaststellen of de inktsoorten van de handtekeningen op de vijf kwitanties reeds op de daarop vermelde data op de markt verkrijgbaar waren?
- geeft het onderzoek verder nog aanleiding tot opmerkingen die voor de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.9
Dhr. [E] heeft zich bereid verklaard het inktdateringsonderzoek te laten uitvoeren door een forensisch chemicus met wie hij samenwerkt:
Dr. [F]
Chemiedirektor
Bayerisches Landeskriminalamt
Kriminaltechnisches Institut
Sachgebiet Urkunden & Papier
Maillingerstraße 15
80636 München
Tel.: +49 (0)89 1212-1206
Fax: +49 (0)89 1212-4206
E-Mail: [F] @polizei.bayern.de.
Dr. [F] heeft aangegeven in staat en bereid te zijn zo’n onderzoek uit te voeren tegen € 1.500 aan verwachte kosten, mogelijk vermeerderd met btw.
2.1
Dhr. [E] heeft ook toegezegd er voor te zorgen dat dr. [F] werkzaamheden met zijn tussenkomst en via zijn rekening worden afgewikkeld.
2.11
Het voorschot voor het handschriftvergelijkingsonderzoek zal moeten worden betaald door [geïntimeerde] , die zich op de echtheid van de handtekeningen beroept (zie rov. 4.10 van het tussenarrest van 31 maart 2020). Het voorschot voor het inktdateringsonderzoek, dat de datering van de handtekeningen onderuit kan halen, rust daarentegen op [appellanten] c.s.
2.12
Beide partijen worden in de gelegenheid gesteld om bij gelijktijdig te verzoeken akte zelf vragen te formuleren en om zich uit te laten over de door het hof voorgestelde vragen en over de door het hof voorgestelde deskundigen. Als partijen andere deskundigen voorstellen, moeten zij zich tevens uitlaten over hoedanigheden en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundigen, hun bereikbaarheid (adressen, telefoonnummers en e-mailadressen), de marges waarbinnen hun loon mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundigen zou moeten worden verstrekt.
2.13
Het hof verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de personen van de te benoemen deskundigen en, als zij het voorstel van het hof niet volgen, zo mogelijk gezamenlijk andere personen voor te dragen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt het hof aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen, dan wel mee te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van het hof.
3. De slotsom
3.1
Er volgt gelegenheid tot getuigenverhoren. Het hof verzoekt partijen te bevorderen dat álle getuigen in verhoor en tegenverhoor op één zitting kunnen worden gehoord.
3.2
Partijen mogen zich bij akte uitlaten over de voorgenomen deskundigenonderzoeken.
3.3
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van zijn beide stellingen in rov. 2.2;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A.W. Steeg, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in persoon bij de getuigenverhoren aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat in ieder geval [geïntimeerde] (en zo mogelijk ook [appellanten] c.s.) het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden mei tot en met augustus 2021 zal opgeven op de
roldatum 20 april 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] (en zo mogelijk ook [appellanten] c.s.) overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat partijen na afloop van het tegenverhoor samen met hun advocaten aanwezig zullen zijn om zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord, eventueel over de voorgenomen deskundigenonderzoeken en ten slotte om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
bepaalt dat partijen zich op dezelfde
roldatum 20 april 2021bij (tevoren onderling uitgewisselde) akten mogen uitlaten over de voorgenomen deskundigenonderzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en M.H.F. van Vugt, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.