ECLI:NL:GHARL:2021:2718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21-004584-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemotiveerde vrijspraak van overtreding van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 en veroordeling voor joyriding, rijden zonder rijbewijs en snelheidsovertreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een zitting op 10 maart 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdachte was onder andere beschuldigd van het rijden onder invloed van cannabis, joyriding, rijden zonder rijbewijs en een snelheidsovertreding. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat het bloedmonster tijdig bij het laboratorium was bezorgd, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het rijden onder invloed. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor joyriding, rijden zonder rijbewijs en snelheidsovertreding. De verdachte had op 2 oktober 2018 zonder toestemming een auto van een ander gebruikt en was daarbij met een snelheid van ongeveer 151 km/u geflitst op een weg waar 100 km/u was toegestaan. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 20 uren, 2 weken hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs en 1 week hechtenis voor de snelheidsovertreding opgelegd. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004584-19
Uitspraak d.d.: 24 maart 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep,
ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland
van 26 augustus 2019 met parketnummer 16-105327-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en vrijspraak ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde en veroordeling ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, ter zake van het onder 3 tenlastegelegde tot hechtenis voor de duur van 2 weken en ter zake van het onder 4 tenlastegelegde tot hechtenis voor de duur van 1 week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. D.J. van Rinsum, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1 primairhij op of omstreeks 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabis (4,4 mg per liter), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
1 subsidiairhij op of omstreeks 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een personenauto deze auto heeft bestuurd na het gebruik van een bij artikel 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof, te weten cannabis, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij deze stof vermelde meetbare stof, te weten THC, bij een onderzoek
4,4 mg per liter bloed bleek te zijn;
2.hij te [plaats] op of omstreeks 2 oktober 2018 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [naam1] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [adres] , in elk geval op een weg;
3.hij op of omstreeks 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.hij op of omstreeks 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres] , geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat de strikte voorschriften rond het bloedonderzoek, die zijn neergelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), niet zijn nageleefd, waardoor van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) geen sprake is. Het besluit schrijft voor dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk bij het laboratorium bezorgd moet worden. In onderhavige zaak heeft het Duitse laboratorium de bloedmonsters vijftien dagen na afname daarvan bij de verdachte ontvangen, waardoor niet aan het vereiste ‘zo spoedig mogelijk’ is voldaan. Door het niet naleven van deze voorwaarde kan niet gesproken worden van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952).
Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek. (vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Indien bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd (vgl. HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3043)
Op basis van het proces-verbaal rijden onder invloed [1] van 2 oktober 2018 stelt het hof vast dat de bloedmonsters op 2 oktober 2018 bij verdachte zijn afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant zich ervan vergewist dat het bloedmonster is verzonden naar het NFI te Den Haag. Wanneer verzending heeft plaatsgevonden blijkt daaruit niet, terwijl tevens onbekend is wanneer de bloedmonsters zijn ontvangen door het NFI. Uit het ‘Rapport drugs in het verkeer’ van 31 oktober 2018 blijkt dat de bloedmonsters eerst op 17 oktober 2018 zijn ontvangen door [naam2] , Medische Laboratoria Dr. Stein & Collegae.
Het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen op welke datum de bloedmonsters zijn verzonden, noch op welke datum het NFI de monsters heeft ontvangen en evenmin op welke datum de monsters door het NFI zijn doorgestuurd naar het laboratorium in Duitsland, waaruit mogelijk een ontvangstdatum door het NFI had kunnen worden afgeleid. Het hof kan slechts vaststellen dat de bloedmonsters op 17 oktober 2018 – en daarmee 15 dagen na het afnemen daarvan – in een geaccrediteerd laboratorium in Duitsland zijn aangekomen. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit. Het hof oordeelt dan ook dat niet kan worden vastgesteld dat betreffende waarborg is nageleefd.
Nu het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 kan niet worden bewezen dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen een personenauto heeft bestuurd. Dat in de door verdachte bestuurde auto een half opgerookte joint is aangetroffen doet hieraan niet af, nu op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze had gerookt en daarmee ook de in het Besluit vermelde grenswaarden heeft overschreden.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.hij te [plaats] op 2 oktober 2018 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto, toebehorende aan [naam1] BV, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [adres] ;
3.hij op 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4.hij op 2 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres] , geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt, immers in strijd met bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 151 kilometer per uur.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op de overtreding:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op de overtreding:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 oktober 2018 zonder toestemming de personenauto, die zijn broer bij een autoverhuurbedrijf had gehuurd, meegenomen en is hiermee gaan rijden op de weg, zonder in het bezit te zijn van een daartoe vereist rijbewijs. Vervolgens heeft hij als bestuurder van die personenauto op die weg een snelheidsovertreding begaan door de aldaar toegestane maximum snelheid van 100 km/u met ongeveer 51 km te overschrijden. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, maar ook de rijbewijsplicht geschonden en de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 februari 2021 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van joyriding met justitie in aanraking is gekomen en niet eerder ter zake van het plegen van een snelheidsovertreding is veroordeeld.
Wel blijkt uit dat uittreksel dat verdachte vóór de bewezenverklaarde feiten vele malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van andere strafbare feiten, waaronder vermogens- en verkeersdelicten en in het bijzonder ook vele malen wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden de bewezenverklaarde feiten te begaan.
Ten slotte blijkt uit dat uittreksel dat verdachte ook ná de bewezen verklaarde feiten vele malen (onherroepelijk) tot straf is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder ook verkeersdelicten. Met deze straffen zal het hof op grond van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden.
Alles afwegend acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde misdrijf van joyriding, hechtenis voor de duur van 2 weken ter zake van de onder 3 bewezenverklaarde overtreding van rijden zonder geldig rijbewijs en 1 week hechtenis ter zake van de onder 4 bewezenverklaarde snelheidsovertreding, passend en geboden. Met de oplegging van genoemde hechtenis wordt het maximum van deze straf als bedoeld in artikel 18 van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 63 van genoemd wetboek, niet overschreden.
Het hof acht, evenals de advocaat-generaal, een afdoening van de twee bewezenverklaarde overtredingen met - naar het hof begrijpt - telkens een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, niet aangewezen, gelet op voormelde recidive en het omvangrijke strafblad van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde misdrijf
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde overtreding
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) weken.
Ten aanzien van de onder 4 bewezenverklaarde overtreding
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 24 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer PL2600-2018066970-1