ECLI:NL:GHARL:2021:2543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
200.279.848/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter en het hof in verzoekschriftprocedure tot vernietiging en nietigheid van besluiten van de Vereniging van Eigenaars

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoekschriftprocedure die betrekking had op de besluiten van de Vereniging van Eigenaars (VvE) met betrekking tot de aanleg van een elektravoorziening in de parkeergarage voor elektrische voertuigen. De appellant, eigenaar van een appartementsrecht, had de besluiten van de VvE betwist en verzocht om vernietiging en nietigheid van deze besluiten. De kantonrechter in Amsterdam had eerder de zaak doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, waar de besluiten op 10 december 2019 werden behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de VvE bevoegd was om de besluiten te nemen en dat de besluiten niet in strijd waren met de wet of de statuten van de VvE. Het hof heeft geoordeeld dat de besluiten nietig of vernietigbaar zijn en dat de appellant niet in zijn verzoek is geslaagd. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellant, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.848
(zaaknummer rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, 7834457)
beschikking van 11 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: verzoeker,
advocaat: mr. P.G. Bekkers,
tegen:
de verenigingen van eigenaars
1.
De Stille Balk,
2.
De Lange Balk,
3.
Parkeren Onder De Balk,
allen gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: verweerders,
procederend in persoon,
en

4 [verweerder4] ,

wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
niet verschenen.
Appellant zal hierna [appellant] worden genoemd. Verweerder sub 1 zal de Hoofd VvE, verweerder sub 2 de VvE Wonen, verweerder sub 3 de VvE Parkeren, verweerder sub 4 [verweerder4] en verweerders gezamenlijk zullen de VvE (in enkelvoud) worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 12 juni 2019 de zaak tussen partijen verwezen naar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
1.2.
Voor het verdere verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van de kantonrechter te Haarlem van 10 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] heeft bij het gerechtshof Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 december 2019. Het gerechtshof Amsterdam heeft de zaak bij beschikking van 11 februari 2020 verwezen naar dit hof.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de door [appellant] overgelegde bijlagen 1 tot en met 4, waaronder het op 10 januari 2020 bij het gerechtshof Amsterdam ingekomen beroepschrift met producties 1 tot en met 10.
2.3.
Op 10 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Bekkers. Namens de VvE zijn verschenen [B] , voorzitter van de VvE, en [C] , lid van de commissie duurzaamheid van de VvE. Ter zitting heeft [C] spreekaantekeningen en het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van januari 1992 (hierna: het Modelreglement) overgelegd.

3.De feiten

3.1.
[appellant] is eigenaar van het appartementsrecht aan de [a-straat] 74 te [A] en een parkeervoorziening in het appartementencomplex Hoop, Liefde en Fortuin. Hij is van rechtswege lid van de hoofd VvE, de VvE Wonen en de VvE Parkeren.
3.2.
Van de VvE Wonen zijn 168 appartementseigenaren lid. Het gaat om de eigenaren van koopappartementen en één bedrijfsruimte in het appartementencomplex Hoop, Liefde en Fortuin. In het appartementencomplex bevinden zich daarnaast meerdere sociale huurappartementen, die eigendom zijn van Ymere. Ymere is ook eigenaar van een deel van de parkeerplaatsen in de onderliggende parkeergarage. Daarnaast zijn de leden van de VvE Wonen allemaal eigenaar van een parkeerplaats in de parkeergarage. In totaal zijn er 225 parkeerplaatsen. De eigenaren van de parkeerplaatsen zijn lid van de VvE Parkeren. De Hoofd VvE is de overkoepelende VvE van de VvE Wonen, de VvE Parkeren en de sociale huurwoningen van Ymere. In de aktes van (onder)splitsing van de Hoofd VvE, de VvE Wonen en de VvE Parkeren is het Modelreglement, deels gewijzigd, van toepassing verklaard.
3.3.
Tijdens een gezamenlijke vergadering van de VvE Wonen en de VvE Parkeren op 14 maart 2019 is het voorstel om elektrisch laden van elektrische auto’s in de parkeergarage mogelijk te maken aan de orde geweest. De commissie duurzaamheid van de VvE heeft dit voorstel voorbereid. Om het laden van elektrische auto’s mogelijk te maken is nodig dat een elektravoorziening (een ringleiding) in de parkeergarage wordt aangelegd. De bewoners die van de voorziening gebruik willen maken dienen zelf een elektrische laadpaal aan te schaffen. In de notulen van de vergadering van 14 maart 2019 staat onder meer het volgende:

1. Opening
(…) Er zijn helaas te weinig stemmen voor het nemen van rechtsgeldige besluiten. Hiervoor wordt op
korte termijn een tweede vergadering georganiseerd waar de besluiten worden bekrachtigd. De leden
ontvangen hiervoor een nieuwe machtiging welke zij kunnen gebruiken voor het uitbrengen van hun
stem.
(…)

3.Voorstel voor uitbreiding infrastructuur voor opladen elektrische auto's

De vergadering geeft met een ruime meerderheid een positief advies voor de te nemen besluiten aangaande het realiseren van de mogelijkheid voor eigenaren om een laadpaal te kunnen plaatsen in de garage.”
3.4.
Op de gezamenlijke vergadering van de VvE Wonen en de VvE Parkeren van 24 april 2019 zijn volgens notulen de volgende besluiten genomen:
Besluit I:
“De vergadering gaat akkoord met de aanpassing van de elektra voorziening in VvE De Lange Balk met een budget van EUR 60.000,00. De besluitvorming is ten behoeve van VvE De Lange Balk. De stemming volgens de machtigingen is als volgt:
29 stemmen voor 14 stemmen tegen 1 stem blanco
(Twee eigenaren hebben geen bezit in deze vve waardoor hun stem niet wordt meegeteld)”
Besluit II:
“De vergadering gaat akkoord met het laten aanleggen van de ringleiding en aanverwante werkzaamheden in de parkeergarage. De besluitvorming is ten behoeve van VvE Parkeren onder de Balk. De stemming volgens de machtigingen is als volgt:
78 stemmen voor 14 stemmen tegen 1 stem blanco
(Ymere heeft in deze vereniging 48 stemmen waardoor het totaal aantal stemmen meer is dan het aantal ontvangen machtigingen)”
Besluit III:
“De vergadering gaat akkoord met het in rekening brengen van een maandelijkse bijdrage bij de gebruikers en het aangaan van een overeenkomst voor het gebruik door VvE Parkeren onder de Balk. De besluitvorming is ten behoeve van VvE Parkeren onder de Balk. De stemming volgens de machtigingen is als volgt:
78 stemmen voor 13 stemmen tegen 2 stemmen blanco
(Ymere heeft in deze vereniging 48 stemmen waardoor het totaal aantal stemmen meer is dan het aantal ontvangen machtigingen).”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

De kantonrechter te Haarlem heeft het verzoek van [appellant] om de door de vergadering van de VvE op 24 april 2019 genomen besluiten te vernietigen afgewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat voor zover [appellant] betoogt dat de besluiten nietig zijn, de kantonrechter niet bevoegd is daarover te beslissen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Bevoegdheid
5.1.
Het hof stelt voorop dat een appartementseigenaar aan de kantonrechter kan verzoeken besluiten van een orgaan van de vereniging van eigenaars te vernietigen (zie artikel 5:130 lid 1 BW jo artikel 2:15 BW). Een vordering om besluiten van een orgaan van de vereniging van eigenaars nietig te verklaren moet op grond van artikel 2:14 BW bij dagvaarding bij de rechtbank worden ingesteld. [appellant] richt zich in grief 2 tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij niet bevoegd is te oordelen over het beroep van [appellant] op de nietigheid van de besluiten. De VvE heeft zich ten aanzien van deze grief gerefereerd aan het oordeel van het hof. Deze tweede grief slaagt. Het beroep op de nietigheid en het verzoek om vernietiging zien op dezelfde besluiten en op hetzelfde samenhangende feitencomplex. De proceseconomie is erbij gebaat dat de procedure niet wordt gesplitst. Er zouden dan immers twee procedures zijn over dezelfde besluiten. Verder is van belang dat beide partijen hun stellingen ten aanzien van beide grondslagen naar voren hebben kunnen brengen. Het hof zal in dit geval dan ook beslissen op de door [appellant] gevraagde verklaring voor recht dat de besluiten nietig zijn.
5.2.
In de grieven 1, 3, 4 en 5 betoogt [appellant] dat de besluiten om verschillende redenen nietig dan wel vernietigbaar zijn. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk behandelen.
Doel VvE Wonen
5.3.
De vereniging van eigenaars voert het beheer over de gemeenschap, met uitzondering van de gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt (zie artikel 5:126 lid 1 BW). De vereniging van eigenaars heeft ten doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de (appartements)eigenaars (zie artikel 5:112 lid 1, aanhef en onder e, BW en artikel 30 lid 3 Modelreglement). In besluit I is de VvE Wonen akkoord gegaan met de verstrekking van een bedrag van € 60.000 voor het aanleggen van een elektravoorziening in de parkeergarage. Het beheer van de parkeergarage valt onder de verantwoordelijkheid van VvE Parkeren. Aangezien de VvE Parkeren onvoldoende reserves heeft om de elektravoorziening te bekostigen, heeft de VvE Wonen besloten het bedrag in eerste instantie te betalen.
5.4.
Anders dan [appellant] aanvoert, blijkt niet dat besluit I van de VvE Wonen in strijd is met het doel van de VvE Wonen. De VvE Parkeren is indirect verbonden aan de VvE Wonen. Het gaat om een zuster VvE die alleen zuiver juridisch een derde is. Alle appartementseigenaren die lid zijn van de VvE Wonen hebben immers een eigen parkeerplaats en zijn daarmee lid van de VvE Parkeren. Mogelijk worden de appartementseigenaren die hun parkeerplaats gebruiken in de toekomst afhankelijk van een voorziening voor het elektrisch laden van auto’s. [appellant] heeft niet weersproken dat de gemeente Amsterdam plannen heeft om uiterlijk in 2030 nog slechts emissieloze motorvoertuigen in de stad toe te laten. Het belang van een goede, toekomstbestendige parkeervoorziening is dus indirect verbonden aan het belang van een goede woonvoorziening.
5.5.
Verder is geen sprake van strijd met het doel van de VvE Wonen omdat uiteindelijk de VvE Parkeren, en niet de VvE Wonen, de kosten zal dragen voor de aanleg van de elektravoorziening. Op grond van besluit III zal de VvE Parkeren bij de gebruikers van de elektravoorziening een maandelijkse bijdrage van € 30 in rekening brengen. Dat geldt ook voor de huurders van Ymere die van de voorziening gebruik willen maken. De verwachte terugverdientijd voor de investering is volgens de VvE vijf tot zeven jaar. Die verwachting is er onder meer op gebaseerd dat het aantal bewoners met een elektrische auto zal groeien tot 53 in 2025. Momenteel zijn er ongeveer 10 bewoners die al een elektrische auto hebben. Het is de verwachting dat meer bewoners een elektrische auto zullen aanschaffen indien de mogelijkheid van elektrisch laden in de parkeergarage bestaat. Uit door de VvE gehouden enquêtes onder de leden van de VvE Wonen blijkt dat animo bestaat voor het aanschaffen van een elektrische auto. Verder is van belang dat voldoende is gebleken dat de VvE Wonen de financiële risico’s van de investering kan dragen. De VvE Wonen heeft een reserve van € 1.000.000. [appellant] heeft onvoldoende weersproken dat uitgaande van het bestaande Meerjaren Onderhoudsplan (hierna: het MJOP) in het “worst case”-scenario (het “worst case”-scenario is dat er in 2030 maar op 40 van de 225 parkeerplaatsen laadpalen staan) nog steeds € 100.000 van deze reserve overblijft. Dat het MJOP van de VvE Wonen van slechte kwaliteit is en de overgebleven reserve daardoor mogelijk onvoldoende zou zijn om het appartementencomplex te onderhouden, heeft [appellant] op geen enkele wijze geconcretiseerd en onderbouwd.
Afwijkende draagplicht
5.6.
De VvE Parkeren zal de gebruikers van de elektravoorziening een maandelijkse bijdrage van € 30 in rekening brengen (besluit III). Uiteindelijk zal daarmee de investering van € 60.000 die door de VvE Wonen in het project zal worden gedaan, worden terugverdiend en daarmee aan VvE Wonen kunnen worden terugbetaald. Artikel 2 lid 3 van de akte van ondersplitsing van de VvE Parkeren (hierna: AvOP) bepaalt het volgende:
“De eigenaars zijn voor de in het eerste lid bedoelde breukdelen verplicht bij te dragen in de schulden en kosten, die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijn. De vergadering kan tot een hiervan afwijkende draagplicht besluiten. De vergadering kan daartoe slechts besluiten met instemming van alle appartementseigenaars.”
Anders dan [appellant] aanvoert, betreft besluit I geen besluit waarin een afwijkende draagplicht is afgesproken waarvoor de instemming van alle appartementseigenaars nodig is. De besluiten I tot en met III zijn principebesluiten. Over de uitvoering en de nadere invulling van de besluiten zal nog verdere besluitvorming door de VvE’s moeten plaatsvinden. Zo moet, zo is ter zitting door de VvE toegelicht, onder andere eerst verder onderzoek worden gedaan naar de veiligheid van laadpalen in parkeergarages voordat tot daadwerkelijke aanleg van de ringleiding kan worden overgegaan. Het bedrag van € 60.000 is door de VvE Wonen nog niet daadwerkelijk geïnvesteerd in het project. Mogelijk zal na de nadere besluitvorming een schuld ontstaan van de VvE Parkeren aan de VvE Wonen. Voor een dergelijke schuld van de VvE Parkeren aan de VvE Wonen gelden de draagplichtregels uit artikel 2 lid 3 AvOP. De hoofdregel is dat alle eigenaars verplicht zijn bij te dragen, tenzij met instemming van alle appartementseigenaars tot een afwijkende draagplicht wordt besloten.
5.7.
De besluiten I tot en met III zijn gebaseerd op artikel 38 Modelreglement en artikel 38 AvOP. Het gaat in dit geval om besluiten door de VvE’s tot het aanbrengen van een nieuwe installatie (zie artikel 38 lid 8 Modelreglement en artikel 38 lid 8 AvOP). Daarvoor geldt dat de eigenaar die van zodanige maatregel geen voordeel trekt niet verplicht is in de kosten hiervan bij te dragen. Aan dat vereiste is voldaan. De appartementseigenaren die geen gebruik zullen maken van de voorziening hoeven niet bij te dragen aan de kosten. Immers op grond van besluit III zal enkel bij de gebruikers van de elektravoorziening een maandelijkse bijdrage in rekening worden gebracht. Er is voldoende gebleken dat met deze maandelijkse bijdrage uiteindelijk de aanleg van de elektravoorziening voor de laadpalen en het onderhoud daarvan kan worden betaald. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de investering uiteindelijk kan worden terugverdiend. Gelet daarop is voldoende gebleken dat de appartementseigenaren die geen gebruik gaan maken van de elektrische laadpalen geen financieel nadeel zullen leiden van het project.
Quorumvereiste (aanwezigheidsvereiste) en tweede vergadering
5.8.
Over de besluiten I tot en met III zijn twee vergaderingen gehouden door de VvE Wonen en de VvE Parkeren, op 14 maart 2019 en 24 april 2019. Besluiten over het aanbrengen van een nieuwe installatie kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van 2/3 van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin minimaal 2/3 van het aantal eigenaars aanwezig is (zie artikel 38 lid 5 jo lid 8 Modelreglement en artikel 38 lid 5 jo lid 8 AvOP). In een vergadering waarin minder dan 2/3 van het maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen. In dat geval dient een tweede vergadering te worden gehouden (zie artikel 38 lid 6 jo lid 8 Modelreglement en artikel 38 lid 6 jo lid 8 AvOP). In de tweede vergadering kan over de aanhangige onderwerpen een besluit worden genomen ongeacht het aantal stemmen, dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
5.9.
Het hof kan de stelling van [appellant] dat in de vergadering van 14 maart 2019 besluiten zijn genomen zonder dat voldaan was aan het quorumvereiste niet volgen. Er zijn tijdens die vergadering immers geen besluiten genomen, omdat er te weinig stemgerechtigden aanwezig waren. Er is enkel vergaderd over de voorstellen voor de besluiten I tot en met III. Dat vergaderen over te nemen besluiten niet toegestaan is zonder dat het vereiste quorum is behaald, is niet gebleken. Verder is de stemming die over de voorstellen voor de besluiten heeft plaatsgevonden niet bindend. De stemming heeft slechts het karakter van een meningspeiling en een advies aan de tweede vergadering.
5.10.
Verder betoogt [appellant] dat tijdens de tweede vergadering op 24 april 2019 geen rechtsgeldige besluiten zijn genomen, omdat die vergadering slechts een schriftelijk karakter heeft. Dit betoogt faalt. Na de eerste vergadering zijn alle leden uitgenodigd voor de tweede vergadering op 24 april 2019. Bij die uitnodiging hebben de leden de notulen van de eerste vergadering, de agenda voor de vergadering en een stemformulier (een machtiging) om schriftelijk hun stem uit te brengen over de besluiten I tot en met III ontvangen. Alle leden kunnen in die tweede vergadering schriftelijk stemmen, ongeacht of zij in de eerste vergadering aanwezig waren en ongeacht hoe zij toen hebben gestemd. Het komt voor dat in de tweede vergadering een besluit wordt genomen dat afwijkend is van de uitslag van de meningspeiling in de eerste vergadering, zo is ter zitting toegelicht. Dat het alleen maar zou gaan om het bekrachtigen van de besluiten die op de eerste vergadering aan de orde zijn geweest is dus onjuist. Verder is het niet louter een schriftelijke vergadering. De leden hebben de mogelijkheid om de vergadering bij te wonen. [appellant] en [B] zijn bij de tweede vergadering aanwezig geweest. Tijdens de vergadering zijn de stemmen geteld. Bij die vergadering zijn de besluiten I tot en met III aangenomen met de vereiste meerderheid van 2/3 van het aantal uitgebrachte stemmen.
Wijze van vergaderen
5.11.
[appellant] voert met een verwijzing naar artikel 5:127 lid 3 BW en artikel 38 lid 10 AvOP aan dat de VvE’s over de besluiten I tot en met III niet gezamenlijk hadden mogen vergaderen en dat de vergaderingen van de VvE Wonen en de VvE Parkeren plaats hadden moeten vinden voorafgaand aan de vergadering van de Hoofd VvE. Artikel 5:127 lid 3 BW bepaalt onder meer het volgende:
“In geval van ondersplitsing komen de stemmen van de appartementseigenaar wiens recht is gesplitst, toe aan de gerechtigden tot de door de ondersplitsing ontstane appartementsrechten. Deze stemmen worden in de vergadering van eigenaars uitgebracht door het bestuur van de bij de ondersplitsing opgerichte vereniging van eigenaars.”
Artikel 38 lid 10 AvOP bepaalt onder meer:
“Indien een vergadering wordt gehouden (mede) op grond van het bepaalde in artikel 33 derde lid laatste zin (vergadering voorafgaande aan een vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing) wordt elk agendapunt van de vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing ook in de onderhavige vergadering in stemming gebracht.”
In artikel 33 lid 3, laatste zin, AvOP staat het volgende:
“Het bestuur is verplicht een vergadering bijeen te roepen indien een oproeping tot een vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing is ontvangen, en wel op een zodanige termijn dat die vergadering wordt gehouden vóór de vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing.”
In dit geval is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 38 lid 10 AvOP jo artikel 33 lid 3, laatste zin, AvOP. Er is geen sprake van een oproeping tot een vergadering van eigenaars van de hoofdsplitsing in de zin van artikel 33 lid 3, laatste zin, AvOP. Het gaat in dit geval om zelfstandige besluiten van de (ondergesplitste) VvE Wonen en de (ondergesplitste) VvE Parkeren. De Hoofd VvE is niet betrokken bij de besluiten I tot en met III. De vergaderingen van de VvE Wonen en de VvE Parkeren hoeven dus niet voorafgaand aan de vergadering van de Hoofd VvE plaats te vinden. Ook blijkt uit de genoemde artikelen uit de AvOP en artikel 5:127 lid 3 BW niet dat de VvE Wonen en de VvE Parkeren niet gezamenlijk mogen vergaderen. Verder kan het hof het betoog van [appellant] dat voor de leden ondoorzichtig is voor welke VvE welke besluiten gelden niet volgen. In de agenda’s en de notulen van de vergaderingen van de VvE’s van 14 maart 2019 en 24 april 2019 is ten aanzien van de (te nemen) besluiten onderscheid gemaakt tussen de VvE Wonen en de VvE Parkeren. Voor de leden is dus van meet af aan duidelijk geweest welke besluiten door de VvE Wonen en welke door de VvE Parkeren zouden worden genomen.
Reservefonds
5.12.
VvE Wonen zal een bedrag van € 60.000 ter beschikking stellen voor de aanleg van de elektravoorziening (besluit I). Deze financiering zal komen uit het reservefonds van de VvE Wonen. Op grond van artikel 5:126 lid 1 BW houdt een vereniging van eigenaars een reservefonds in stand ter bestrijding van andere dan de gewone jaarlijkse kosten. Artikel 32 lid 1 Modelreglement bepaalt over het reservefonds onder meer het volgende:
“Er kan krachtens besluit van de vergadering een reservefonds worden gevormd, ter bestrijding van andere kosten dan bedoeld in artikel 4 eerste lid tweede zin. Aan dat fonds zal geen andere bestemming worden gegeven tenzij krachtens besluit van de vergadering met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 38 vijfde lid, dan wel na opheffing van de splitsing.”
In artikel 20.1 akte van ondersplitsing van de VvE Wonen (hierna: AvOW) staat:
“In afwijking van het bepaalde in artikel 32 lid 1 wordt bij deze bepaald dat er door de eigenaars van de appartementsrechten zogenaamde bestemmings-reserves moeten worden gevormd - zonder dat hiervoor een besluit van de vergadering is vereist - voor de bekostiging van het periodiek onderhoud van de gemeenschappelijke zaken en gedeelten, zoals de vervanging van de lift-installaties, de daken en het periodieke schilderwerk.”
5.13.
Artikel 32 lid 1, eerste zin, Modelreglement heeft een discretionair karakter. Artikel 20.1 AvOW wijkt in die zin af van het Modelreglement dat het vormen van een reservefonds voor de VvE Wonen geen discretionaire bevoegdheid maar een verplichting is, waarvoor bovendien geen besluit van de vergadering is vereist. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de afwijking in artikel 20.1 AvOW van artikel 32 lid 1 Modelreglement niet dat de VvE Wonen niet kan besluiten het reservefonds voor andere bestemmingen aan te wenden dan voor de bekostiging van het periodiek onderhoud. In artikel 20.1 AvOW is namelijk alleen afgeweken van artikel 32 lid 1, eerste zin, Modelreglement en niet van artikel 32 lid 1, tweede zin, Modelreglement. Voor die conclusie is van belang dat de artikelen 20.2 en 20.3 AvOW – waarin wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 32 lid 3 en 32 lid 4 van het Modelreglement – formuleringen bevatten die duiden op de omstandigheid dat de genoemde leden van artikel 32 van het Modelreglement in die bepalingen volledig wordt vervangen, te weten: “wordt gelezen als” en “wordt vervangen door een nieuw lid”. Dergelijke formuleringen bevat artikel 20.1 AvOW niet. Volgens de door [appellant] verdedigde interpretatie van artikel 20.1 AvOW zouden de gelden uit het reservefonds in geen enkele situatie een andere bestemming kunnen krijgen dan voor de bekostiging van het periodiek onderhoud. Ook daarom ligt de door hem voorgestane uitleg niet voor de hand. Anders dan [appellant] stelt, was de VvE Wonen dus bevoegd de gelden uit het reservefonds conform artikel 32 lid 1, tweede zin, Modelreglement een andere bestemming te geven dan voor de bekostiging van het periodiek onderhoud. Besluit I voldoet aan de vereisten van artikel 32 lid 1, tweede zin, Modelreglement. Het besluit is namelijk conform de vereisten van artikel 38 lid 5 en 6 jo lid 8 Modelreglement genomen. In dit kader verwijst het hof naar hetgeen hierboven onder 5.9 en 5.10 is overwogen.
5.14.
[appellant] wijst erop dat ook in artikel 32 lid 1 AvOP wat betreft het reservefonds is afgeweken van artikel 32 lid 1 Modelreglement. Het hof gaat aan de stellingen van [appellant] in dit kader voorbij. De financiering voor de aanleg van de elektravoorziening (besluit I) komt namelijk uit het reservefonds van de VvE Wonen en niet uit het reservefonds van de VvE Parkeren.
5.15.
[appellant] merkt voorts nog op dat in artikel 20.3 AvOW een uitzondering wordt gemaakt op artikel 32 lid 4 Modelreglement. Artikel 20.3 AvOW bepaalt dat artikel 32 lid 4 Modelreglement vervalt en wordt vervangen door een nieuw lid 4 luidende dat de vergadering zal kunnen besluiten tot belegging van de geldmiddelen van het reservefonds, mits die belegging zal geschieden in zogenaamde risico-vrije beleggingen. [appellant] verbindt aan zijn constatering dat artikel 20.3 AvOW afwijkt van het Modelreglement echter geen consequenties. [appellant] heeft niet gesteld dat in dit geval in strijd is gehandeld met artikel 20.3 AvOW en dat de besluiten daarom nietig of vernietigbaar zijn. Daarom gaat het hof aan de opmerking van [appellant] over artikel 20.3 AvOW voorbij.
5.16.
Gelet op het voorgaande falen de grieven 1, 3, 4 en 5. De aangevoerde gronden kunnen er niet toe leiden dat de besluiten nietig dan wel vernietigbaar zijn.
5.17.
Grief 6 heeft naast de hiervoor behandelde grieven geen zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen nadere bespreking.
5.18.
Ter zitting heeft [appellant] nog aangevoerd dat de VvE ten onrechte geen geldleningsovereenkomst tussen de VvE Wonen en de VvE Parkeren heeft overgelegd en dat hij zorgen heeft over de (brand)veiligheid van het elektrisch laden in de parkeergarage. Nog daargelaten dat de VvE terecht bezwaar heeft gemaakt tegen deze nieuwe standpunten wegens strijd met de zogenaamde twee-conclusieregel, kan het aangevoerde niet tot een andere beslissing leiden. Zoals onder 5.6 is overwogen, zijn de besluiten I tot en met III enkel principebesluiten. Een geldleningsovereenkomst tussen de VvE Wonen en de VvE Parkeren is (nog) niet gesloten en, zoals hiervoor ook al is gezegd, naar de (brand)veiligheid van het elektrisch laden zal bij de nadere invulling van de principebesluiten nog worden gekeken. De VvE heeft ter zitting bevestigd dat indien bij de uitvoering van de besluiten blijkt dat het elektrisch laden in de parkeergarage niet veilig genoeg is, het project niet doorgaat.

6.De slotsom

6.1.
De grieven 1 en 3 tot en met 6 falen. Grief 2 is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. De beschikking zal worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de VvE zullen worden vastgesteld op nihil.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 december 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op nihil;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.C.P. Giesen, S.B. Boorsma en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.