In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 47A te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2017 vastgesteld op € 113.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. Belanghebbende, eigenaar van de bovenwoning, had de woning eerder gekocht van zijn ouders voor € 98.000 en stelde dat deze aankoopprijs de werkelijke waarde vertegenwoordigde. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting heeft de taxateur, [A] RT, de waarde onderbouwd met een waardeverklaring en een matrix van vergelijkbare woningen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Belanghebbende voerde aan dat de matrix niet voldeed aan de eisen van inzichtelijkheid en controleerbaarheid, maar het Hof verwierp deze stelling. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze had vastgesteld, rekening houdend met de staat van de woning en de vergelijkbare objecten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.