In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de waardevaststelling van een onroerende zaak, bestaande uit twee kunstgras sportvelden en lichtmasten. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 703.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd tot € 463.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde nog verder verlaagd moest worden tot € 394.000. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 januari 2021 uitspraak deed.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde op juiste wijze had vastgesteld, waarbij rekening was gehouden met de technische veroudering van de sportvelden. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de heffingsambtenaar bij de waardering van de onroerende zaak de juiste levensduur en restwaarde had gehanteerd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de levensduur van de sportvelden 18 jaar was, in plaats van de 15 jaar die in de Taxatiewijzer werd gehanteerd. Ook werd de restwaarde op nihil gesteld, wat het Hof aanvaardbaar achtte.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de technische veroudering van de sportvelden niet te laag had ingeschat en dat de waarde van de onroerende zaak op de peildatum correct was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.