In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 225.000 per waardepeildatum 1 januari 2017, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting van € 269,77 voor het jaar 2018. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde verlaagd moest worden naar € 195.000, onder andere vanwege houtstookoverlast van de buren.
Tijdens de zitting op 11 februari 2021, die via beeldbellen plaatsvond, heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunt toegelicht. De heffingsambtenaar verdedigde de oorspronkelijke waardebepaling en stelde dat de door belanghebbende betaalde prijs overeenkwam met de waarde in het economische verkeer. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de houtstookoverlast niet voldoende was om de waarde van de woning te verlagen, en dat belanghebbende niet had aangetoond dat de door hem betaalde prijs niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigde.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.