ECLI:NL:GHARL:2021:205

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
200.270.435
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst; toerekening van betalingen en beslag op huursubsidie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een huurder, en Stichting Portaal, de verhuurder. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege huurachterstand. De appellant betwistte de vordering en stelde dat de verhuurder ten onrechte zijn betalingen had toegerekend aan een oude huurschuld in plaats van de lopende huur. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van november 2017 tot januari 2019 een bedrag van € 5.759,48 aan Portaal heeft betaald, waarbij deze betalingen geoormerkt waren als betalingen van de lopende huur. Het hof oordeelde dat deze betalingen op de verschuldigde huurtermijnen hadden moeten worden afgeboekt en niet op de oude huurschuld. Hierdoor was er op het moment van de dagvaarding in eerste aanleg nog slechts een geringe huurachterstand van € 178,32 open.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het executoriaal beslag dat door Portaal op de huursubsidie van de appellant was gelegd, nietig was. Dit beslag was in strijd met de wet, omdat de huursubsidie bedoeld was om de appellant in staat te stellen zijn huurverplichtingen na te komen. Het hof concludeerde dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was, gezien de geringe huurachterstand en de inspanningen van de appellant om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Portaal afgewezen, waarbij Portaal in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.435
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 7494180)
arrest van 12 januari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D. Coşkun,
tegen:
de stichting
Stichting Portaal,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Portaal,
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 21 januari 2020 en 18 augustus 2020 hier over.
1.2
Vervolgens heeft op 13 oktober 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Coşkun. Namens Portaal is [B] verschenen, bijgestaan door mr. van Vlastuin.

2.De vaststaande feiten

2.1
Portaal heeft tot en met september 2020 de woning aan de [a-straat] 11 te [A] verhuurd aan [appellant] . Hierbij gaat het om zogenaamde sociale verhuur.
In oktober 2020 heeft [appellant] een andere huurwoning betrokken.
2.2
Voordat Portaal de dagvaarding in eerste aanleg heeft uitgebracht was [appellant] al in een vonnis van 17 november 2017 veroordeeld om aan Portaal een huurschuld te betalen van € 622,75 ter zake de huur tot en met oktober 2017, verhoogd met rente en (proces)kosten. Hieronder zal deze schuld ‘de oude huurschuld’ worden genoemd.
In de procedure die tot het vonnis van 2017 leidde had Portaal eerst ook de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Die vorderingen heeft zij echter ingetrokken, kennelijk omdat [appellant] de dag voor de comparitie in die procedure nog een bedrag van € 800,- bleek te hebben betaald.
2.3
In de periode van november 2017 tot het moment van de dagvaarding in eerste aanleg (22 januari 2019) zijn de volgende huurtermijnen verschenen:
Maand
Bedrag
nov. ’17
€ 534,74
dec. ’17
€ 534,74
jan. ’18
€ 534,74
feb. ’18
€ 534,74
mrt. ’18
€ 534,74
apr. ’18
€ 534,74
mei ’18
€ 534,74
jun. ’18
€ 534,74
jul. ’18
€ 540,78
aug. ’18
€ 540,78
sep. ’18
€ 540,78
okt. ’18
€ 540,78
nov. ’18
€ 540,78
dec. ’18
€ 540,78
jan. ’19
€ 540,78
Totaal
€ 8.063,38
Over de daarop gevolgde periode vanaf de dagvaarding in eerste aanleg tot 1 juni 2019 is [appellant] de volgende huurtermijnen verschuldigd.
Maand
Bedrag
feb. ’19
€ 540,78
mrt. ’19
€ 540,78
apr. ’19
€ 550,45
mei ’19
€ 550,45
jun. ’19
€ 550,45
Totaal
€ 2.732,91
2.4
In de periode van november 2017 tot 22 januari 2019 heeft [appellant] de volgende bedragen overgemaakt aan Portaal, onder opgave van de betalingsreden die hieronder telkens achter iedere betaling staat vermeld.
Datum
Bedrag
Omschrijving bankafschrift
9 jan. ’18
€ 1.000,-
[postcode] 11 [a-straat] huur van dec. en jan.
22 jan. ’18
€ 600,-
Huur van januari adres [postcode] 11 [a-straat]
25 jan. ’18
€ 550,-
[a-straat] 11 [postcode] [A] huur februari
26 mrt. ’18
€ 329,74
[postcode] 11 [a-straat] [A] huur maart 205 euro incasso bureau betaald
29 mrt. ’18
€ 350,-
februari huur [postcode] 11 [a-straat]
23 apr. ’18
€ 329,74
huur mei [a-straat] 11 [postcode] [A] 205 euro naar incasso betaald
24 mei ’18
€ 400,-
huur juni [postcode] [a-straat] 11 [A]
25 jun. ’18
€ 400,-
[postcode] 11 [a-straat] [A] huur van juli 210 euro betaald incasso bureau
23 jul. ’18
€ 400,-
huur augustus [postcode] 11 [a-straat] [A] 200 incasso betaald
23 aug. ’18
€ 400,-
huur september [a-straat] 11 [postcode] [A] 200 euro incasso bureau betaald
23 okt. ’18
€ 400,-
huur van november [a-straat] 11 [postcode] 200 euro
aan incasso betaald
21 dec. ’18
€ 600,-
huur van [a-straat] 11 [postcode] [A] januari
Totaal
€ 5.759,48
Over de periode vanaf de dagvaarding in eerste aanleg tot 1 juni 2019 heeft [appellant] de volgende bedragen overgemaakt aan Portaal, telkens onder opgave van de vermelde betalingsreden.
Datum
Bedrag
Omschrijving bankafschrift
23 jan. ’19
€ 545,-
huur van februari [a-straat] 11 [postcode] [A]
25 feb. ’19
€ 700,-
Huur van maart en openslaande [a-straat] 11 [postcode] [A]
22 mrt. ’19
€ 700,-
huur van april en achterstand [a-straat] 11 [postcode]
[A]
11 apr. ’19
€ 250,-
huur van [a-straat] 11 [postcode]
18 apr. ’19
€ 300,-
huur van [a-straat] 11 [postcode] [A]
23 apr. ’19
€ 700,-
huur van mei en achterstand van huur [a-straat]
11 [postcode] [A]
23 mei ’19
€ 650,-
[a-straat] 11 [postcode] [A] huur van juni en 100 euro huur achterstand van 2018
Totaal
€ 3.845,-
2.5
Portaal heeft met het vonnis in de oude zaak executoriaal beslag gelegd op de huursubsidie-uitkering van [appellant] , waarmee zij de volgende bedragen heeft geïnd.
Datum
Bedrag
26 mrt. ’18
€ 205,-
26 apr. ’18
€ 205,-
28 mei ’18
€ 205,-
25 jun. ’18
€ 205,-
26 jul. ’18
€ 206,-
24 aug. ’18
€ 206,-
26 sep. ’18
€ 206,-
7 nov. ’18
€ 206,-
28 nov. ’18
€ 137,59
Totaal
€ 1.781,59

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Portaal heeft in eerste aanleg de ontbinding gevorderd van de huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde, de betaling van een huurachterstand van € 1.191,69 over de huurperiode tot en met juni 2019 en een vergoeding van € 540,78 per maand vanaf 1 juli 2019 voor het gebruik van de woning tot de ontruiming, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van Portaal toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld. Hij bestrijdt dat er ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg sprake was van een nieuwe huurschuld. Volgens [appellant] heeft Portaal door hem gedane betalingen ten onrechte afgeboekt op de oude huurschuld, terwijl zij die betalingen op de lopende huur had moeten afboeken. Door die betalingen heeft hij de nieuwe huurschuld inmiddels afgelost. De huurachterstand die intussen heeft bestaan is van onvoldoende gewicht om de ontbinding van de huurovereenkomst door Portaal te rechtvaardigen, aldus nog steeds [appellant] .
Gelet hierop zal het hof hieronder eerst onderzoeken hoe hoog de huurschuld was op 22 januari 2019. Daarvoor is het nodig om te beoordelen op welke schuld Portaal betalingen had moeten afboeken: de oude huurschuld of de nieuwe. Hetzelfde moet worden beoordeeld ten aanzien van het geld dat door middel van het executoriaal beslag is geïnd.
de tot 22 januari 2019 door [appellant] aan Portaal betaalde bedragen
4.2
Op grond van artikel 6:43 lid 1 BW geldt dat indien de schuldenaar een betaling verricht die zou kunnen worden toegerekend aan meer dan één verbintenis jegens een zelfde schuldeiser, de toerekening geschiedt op de verbintenis welke de schuldenaar bij de betaling aanwijst. [appellant] heeft in de periode van november 2017 tot 22 januari 2019 een totaalbedrag van € 5.759,48 aan Portaal overgemaakt. Bij de bankoverschrijvingen heeft [appellant] de betalingen telkens geoormerkt als betalingen van de lopende huur. Gelet op het bepaalde in artikel 6:43 lid 1 BW hadden deze betalingen daarom moeten worden afgeboekt op de verschuldigde huurtermijnen over de periode van november 2017 tot 22 januari 2019, en niet op de oude huurschuld.
verrekening van servicekosten
4.3
[appellant] heeft over de jaren 2017 en 2018 teveel servicekosten betaald. Op 1 mei 2018 en 21 juni 2018 heeft Portaal wegens in 2017 teveel betaalde servicekosten aan [appellant] € 25,34 en € 318,65 toegekend. Ook over het jaar 2018 heeft [appellant] teveel voorschotten betaald. Dit heeft Portaal met hem afgerekend door op 1 mei 2019 aan [appellant] € 595,32 en € 35,26 toe te kennen.
Portaal heeft de teveel betaalde servicekosten niet uitbetaald, maar wil deze verrekenen met de oude huurschuld van [appellant] : zie de berekening die haar gemachtigde bij e-mailbericht van 17 juni 2019 aan de advocaat van [appellant] heeft gestuurd. Deze mededeling dateert echter van kort voor de zitting in eerste aanleg. Van een eerdere mededeling is het hof niet gebleken en evenmin ziet het hof in de processtukken aanwijzingen dat partijen afspraken hebben gemaakt waarmee zij zijn afgeweken van de wettelijke regeling van artikel 6:137 BW in combinatie met artikel 6:43 lid 2 BW. Volgens die wettelijke regeling moest Portaal de teruggave van de servicekosten over 2017 verrekenen met de schuld die voor [appellant] de meest bezwarende schuld was. Dat was de nieuwe huurschuld, omdat die schuld het gevaar van ontbinding en ontruiming opriep.
Uit het als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde overzicht van de deurwaarder blijkt dat Portaal op de huurtermijnen van 2018 een keer een bedrag van € 127,37 aan servicekosten heeft bijgeteld en dat bedrag vervolgens weer in mindering op de schulden van [appellant] heeft gebracht. Hoe dan ook, de afrekeningen over 2018 dateren van na de peildatum 22 januari 2019 en zijn daarom op deze plaats van minder groot belang.
het beslag op de huursubsidie
4.4
Portaal heeft in de periode tussen maart 2018 en november 2018 door de beslaglegging op de huursubsidie een bedrag van € 1.781,59 van [appellant] geïnd. [appellant] heeft aangevoerd dat Portaal geen beslag had mogen leggen op de huursubsidie omdat beslag daarop wettelijk is uitgesloten. Hierover overweegt het hof het volgende.
Artikel 1a van de Wet op de huursubsidie houdt in dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: AWIR) toepasselijk is op de Wet op de huursubsidie. Artikel 45 lid 1 AWIR bepaalt het volgende:
“Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft beslag wegens:
a. een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming. (…)”
Op pagina 63 van de toelichting op het wetsvoorstel AWIR (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3 - https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29764-3.pdf) staat:
Ter bescherming van de belanghebbende en om te waarborgen dat de toegekende tegemoetkoming daadwerkelijk wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is bestemd, is in dit artikel geregeld dat de in civielrechtelijke zin gebruikelijke rechtshandelingen met betrekking tot vermogensbestanddelen niet het daarmee beoogde rechtsgevolg hebben als het gaat om de tegemoetkoming. De Huursubsidiewet en de Wet kinderopvang bevatten tot aan de inwerkingtreding van deze wet een soortgelijke bepaling. In een tweetal gevallen geldt hierop een uitzondering. Met de in onderdeel a genoemde prestatie van een schuldeiser wordt gedoeld op, bijvoorbeeld, het beschikbaar stellen van een woning door een verhuurder of het verlenen van zorg voor een kind door een gastouder. Als de belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens die schuldeisers voldoet, is het billijk dat door hen verhaal kan worden gezocht op de tegemoetkoming. De tegemoetkoming is immers bedoeld de belanghebbende beter in staat te stellen aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen juist als het gaat om die prestaties. Het bepaalde in onderdeel b bestendigt de lijn zoals die ook is opgenomen in de verrekeningsbevoegdheid van de Belastingdienst Toeslagen om een nog uit te betalen tegemoetkoming te kunnen aanwenden ten behoeve van de voldoening van een terug te vorderen bedrag terzake van een eerder uitbetaalde tegemoetkoming in het kader van dezelfde regeling.
Voorop staat dat het door Portaal op de huursubsidie gelegde beslag in beginsel nietig is, dit onder meer om te waarborgen dat de subsidie daadwerkelijk wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze aan [appellant] is toegekend. Portaal beroept zich op de uitzondering waarmee zij toch verhaal op de huursubsidie mag zoeken wanneer [appellant] niet zijn betalingsverplichtingen nakomt met het oog waarop de huursubsidie hem is verleend. De huursubsidie was bedoeld om [appellant] beter in staat te stellen om aan zijn verplichting tot betaling van de lopende huurtermijnen te voldoen. Dat is iets anders dan de voldoening van de huurschuld uit 2017. Zou de huursubsidie worden gebruikt voor de schuld uit andere jaren, zoals Portaal dat heeft gedaan door de beslagopbrengsten op de schuld uit 2018 af te boeken, dan wordt daarmee het tijdgebonden karakter van de huursubsidie miskend. De subsidie, die inkomstenafhankelijk is, wordt immers steeds slechts voor een bepaalde periode toegekend. Het beslag frustreert daarmee de besteding van de huursubsidie aan de uitgaven waarvoor die wordt verleend.
Hier komt bij dat de incasso van de oude huurschuld door de beslaglegging op de huursubsidie logischerwijs een ‘nieuwe’ huurschuld doet ontstaan: de huursubsidie wordt immers toegekend omdat [appellant] zonder die subsidie de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Het vervolgens gebruiken van de aldus gecreëerde nieuwe huurschuld om ontbinding en ontruiming te vorderen maakte het voor [appellant] feitelijk onmogelijk om in de huurwoning te blijven wonen, terwijl Portaal in de procedure die leidde tot het vonnis van 17 november 2017 de vordering tot ontbinding had ingetrokken, met als gevolg dat [appellant] zijn woonrecht nu juist kon behouden.
In lijn met de bedoelingen van de wetgever met het verstrekken van de huursubsidie en het beslagverbod zal het hof de door de beslaglegging geïnde huursubsidie dan ook in mindering brengen op de huurvordering die in de onderhavige procedure is ingesteld. Het hof houdt daarom geen rekening met de kosten van het – nietige, althans onrechtmatige – beslag.
de ontbinding was niet gerechtvaardigd
4.5
Gelet op het voorgaande stond er op het moment van de dagvaarding in eerste aanleg ter zake de periode november 2017 t/m januari 2019 nog een bedrag van € 178,32 aan huur open (8.063,38 - 5.759,48 - 1.781,59 - 25,34 - 318,65). Na het vonnis van 17 november 2017 is [appellant] dus opnieuw tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen, maar in aanzienlijk minder ernstige mate dan door Portaal aan de vordering tot ontbinding ten grondslag is gelegd.
De gevorderde ontbinding wordt naar het oordeel van het hof niet door deze relatief geringe tekortkoming gerechtvaardigd, ook niet door daarbij te betrekken dat het de tweede keer binnen korte tijd is dat er een huurachterstand is ontstaan. De huisuitzetting die van de ontbinding het gevolg is, is daarvoor te ingrijpend voor [appellant] . Bij deze afweging heeft het hof tevens gewicht toegekend aan het feit dat de huurachterstand per 22 januari 2019 beduidend lager was dan één maandhuur en dat [appellant] klaarblijkelijk alles op alles heeft gezet om de kans te benutten die Portaal hem in de vorige procedure heeft gegeven om in de huurwoning te kunnen blijven wonen.
per 1 juni 2019
4.6
De ontwikkelingen na 22 januari 2019 hebben evenmin meegebracht dat de ontbinding alsnog werd gerechtvaardigd. Integendeel: in de daarop gevolgde periode tot 1 juni 2019 – deze datum is in het bestreden vonnis als peildatum gehanteerd – heeft [appellant] een totaalbedrag van € 3.845,- aan Portaal overgemaakt. De lopende huur over die periode is daarmee geheel voldaan (€ 2.732,91).

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Op 1 juni 2019 was er geen huurschuld ter zake de periode vanaf 1 november 2017. Voor zover er nog een (restant) openstaande schuld was ter zake de voorafgaande periode levert het eindvonnis in de eerdere procedure een titel voor verhaal op. Weliswaar was er na dat vonnis tijdelijk een nieuwe huurachterstand, maar deze tekortkoming van [appellant] leidt niet tot de ontbinding en ontruiming. De vordering van Portaal om [appellant] te veroordelen tot betaling van de nieuwe huurachterstand is inmiddels eveneens ongegrond. De vorderingen van Portaal zullen daarom alsnog worden afgewezen.
5.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Portaal in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 450,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief in kantonzaken (2½ punt, € 180,-/punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- gemaakte explootkosten € 104,54
- betaald griffierecht € 324,-
(totaal verschotten € 428,54)
- voor salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. De kostenveroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] heeft dat bij dagvaarding in hoger beroep gevorderd (en blijkbaar per vergissing niet ook in de memorie van grieven opgenomen) en Portaal heeft daartegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dit laatste geldt ook voor de vordering om nu al een veroordeling uit te spreken tot vergoeding van de nakosten.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 12 juli 2019 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van Portaal alsnog af;
veroordeelt Portaal in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 450,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 428,54 voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Portaal in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Portaal niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, C. Hoogland en M.F.A. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.