In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de verdachte in het hoger beroep. Het hof verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de e-mail waarin het hoger beroep werd ingesteld niet voldeed aan de eisen van een bijzondere schriftelijke volmacht. De officier van justitie had op 2 juni 2020 een e-mail gestuurd zonder elektronische handtekening, wat in strijd is met artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat er geen rechtsgeldig hoger beroep was ingesteld, omdat de e-mail niet als bijzondere volmacht kon worden aangemerkt. De afspraak tussen het openbaar ministerie en de hoven over het instellen van hoger beroep per e-mail zonder handtekening was niet openbaar gemaakt en kon niet als basis voor vertrouwen dienen. Het hof verwierp het beroep op het vertrouwensbeginsel en concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
Daarnaast werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat hij het hoger beroep op 18 januari 2021 had ingetrokken, nadat de behandeling al was aangevangen. Het hof oordeelde dat er geen belang meer was bij de voortzetting van het hoger beroep, aangezien de verdachte geen inhoudelijke behandeling had gehad en er geen andere belangen waren die dit onderzoek vorderden. De beslissing van het hof was dus dat zowel de officier van justitie als de verdachte niet-ontvankelijk werden verklaard in het hoger beroep.