ECLI:NL:GHARL:2021:1868

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
21-001815-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en verdachte in hoger beroep wegens gebrekkige volmacht en intrekking van het hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de verdachte in het hoger beroep. Het hof verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de e-mail waarin het hoger beroep werd ingesteld niet voldeed aan de eisen van een bijzondere schriftelijke volmacht. De officier van justitie had op 2 juni 2020 een e-mail gestuurd zonder elektronische handtekening, wat in strijd is met artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat er geen rechtsgeldig hoger beroep was ingesteld, omdat de e-mail niet als bijzondere volmacht kon worden aangemerkt. De afspraak tussen het openbaar ministerie en de hoven over het instellen van hoger beroep per e-mail zonder handtekening was niet openbaar gemaakt en kon niet als basis voor vertrouwen dienen. Het hof verwierp het beroep op het vertrouwensbeginsel en concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

Daarnaast werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat hij het hoger beroep op 18 januari 2021 had ingetrokken, nadat de behandeling al was aangevangen. Het hof oordeelde dat er geen belang meer was bij de voortzetting van het hoger beroep, aangezien de verdachte geen inhoudelijke behandeling had gehad en er geen andere belangen waren die dit onderzoek vorderden. De beslissing van het hof was dus dat zowel de officier van justitie als de verdachte niet-ontvankelijk werden verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001815-20
Uitspraak d.d.: 1 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2020 met parketnummer 08-952422-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Verdachte heeft het hoger beroep op 18 januari 2021 ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 februari 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van dat wat door de advocaat-generaal naar voren is gebracht. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie en ingesteld namens verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het ingestelde hoger beroep en dat voorts ook de verdachte – wegens een gebrek aan belang van behandeling van het hoger beroep – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de e-mail van de officier van justitie van 2 juni 2020 waarin zij kenbaar maakt hoger beroep te willen instellen niet kan worden aangemerkt als een geldige schriftelijke volmacht en dat het hoger beroep daarom niet op geldige wijze is ingesteld. Volgens de raadsman had deze e-mail vergezeld moeten gaan van een brief die wel als een schriftelijke volmacht kan worden beschouwd. Er wordt door de advocaat-generaal gesteld dat er een afspraak gemaakt zou zijn tussen de hoven en het openbaar ministerie waaruit zou moeten blijken dat vanwege corona de officier van justitie op deze manier hoger beroep mocht instellen. Het openbaar ministerie legt deze afspraak verkeerd uit. Wat er ook zij van de status van een niet-gepubliceerde afspraak, het is onvoorstelbaar dat er gehandeld zou mogen worden in strijd met artikel 450 Sv. Er was ook geen enkele reden waarom de officier van justitie niet op correcte wijze hoger beroep kon instellen.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat het hoger beroep is ingetrokken voor de regiezitting en voor de tweede pro forma-behandeling, maar dat de zaak al wel was uitgeroepen. Het hof heeft in dat geval beleidsvrijheid. Verdachte heeft – als het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard – geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Andere belangen spelen geen rol in het appel, want de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen. Wanneer het openbaar ministerie geen appel had ingesteld had verdachte dat ook niet gedaan.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de door de raadsman genoemde e-mail duidelijk blijkt dat de officier van justitie hoger beroep heeft willen instellen in deze zaak. Daarnaast heeft zij gewezen op de omstandigheid dat de officier van justitie op 23 juni 2020 een formele schriftelijke volmacht heeft verstuurd en op het feit dat het openbaar ministerie op 10 juni 2020 een appelschriftuur heeft ingediend. Deze gang van zaken is conform de afspraak die het openbaar ministerie met de hoven heeft gemaakt naar aanleiding van de coronamaatregelen, aldus de advocaat-generaal. Zij heeft aangevoerd dat deze afspraak inhoudt dat appel door officieren van justitie en raadslieden kan worden ingesteld door middel van het sturen van een e-mail waarin de griffier uitdrukkelijk gemachtigd wordt, de ‘natte’ handtekening is op het moment van inzenden niet vereist maar dient op een later tijdstip alsnog te worden gezet. Naar aanleiding van het arrest van het hof met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2020:9790 is aan het openbaar ministerie medegedeeld dat het hof Arnhem-Leeuwarden zich in beginsel conformeert aan de eerder gemaakte afspraak. 'In beginsel’ gelet op de rechterlijke onafhankelijkheid. Dit leidt ertoe volgens de advocaat-generaal dat het openbaar ministerie, als appel wordt ingesteld conform deze afspraken, ontvankelijk moet worden verklaard in het appel. Er is een opgewekt vertrouwen waarop het openbaar ministerie een beroep doet. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in het hoger beroep.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van verdachte heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het hoger beroep niet voor het uitroepen van de zaak is gebeurd en er belangen – waaronder het belang van de benadeelde partij – zijn om het hoger beroep te behandelen. De verdachte is ontvankelijk in het hoger beroep.
Oordeel hof
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep overweegt het hof als volgt.
Uit de appelakte blijkt dat de officier van justitie op 2 juni 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 20 mei 2020. In deze akte staat vermeld dat het hoger beroep is ingesteld door [naam] en dat deze ‘daartoe gemachtigd is namens de officier van justitie, mr. G. Verstegen, blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht’.
Aan de appelakte is gehecht een print van een e-mailbericht van de officier van justitie, mr. Verstegen, van 2 juni 2020. In deze e-mail staat – onder meer – het volgende vermeld:
‘Geachte griffier, bij dezen machtig ik u uitdrukkelijk om appel in te stellen namens ondergetekende in de volgende zaken:
(…)
08-910045-19 [betrokkene] 9-3-1991 Utrecht
(…)’.
De datum van het vonnis wordt niet genoemd en in dit e-mailbericht ontbreekt een elektronische handtekening van de officier van justitie. De aan de appelakte gehechte print geeft ook een e-mail weer van 3 juni 2020 van mr. Verstegen waarin de datum van het vonnis wel wordt genoemd. Ook deze e-mail is echter niet van een elektronische handtekening voorzien.
Op 10 juni 2020 heeft de officier van justitie een appelschriftuur ingediend.
Op 23 juni 2020 heeft de officier van justitie vervolgens een – ondertekende – bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep verstuurd. Deze schriftelijke volmacht bevindt zich als bijlage bij een e-mail van de officier van justitie mr. Verstegen van 23 juni 2020 waarin zij aangeeft dat er al eerder hoger beroep is ingesteld in deze zaak en waarin zij meedeelt: ‘Bij dezen stuur ik nog de formele volmacht, ondertekend door mij en ingescand’.
Ingevolge artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, ook geschieden door tussenkomst van een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Deze bepaling geldt voor elke procespartij en dus ook voor de officier van justitie die door tussenkomst van een vertegenwoordiger een rechtsmiddel wil aanwenden. Niet alleen de raadsman namens de verdachte en de verdachte zelf maar ook de officier van justitie heeft zo de mogelijkheid om door middel van een bijzondere volmacht een medewerker van de griffie te machtigen om hoger beroep in te stellen, zonder zelf naar het gerecht te hoeven afreizen.
Uit HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654 (en eerder: HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1241, en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253) volgt dat een e-mailbericht, dat niet van een elektronische handtekening is voorzien, op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Een als bijlage bij een emailbericht gevoegde en daarmee binnen de appeltermijn ingekomen brief die voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een bijzondere schriftelijke volmacht en die naar een voor het instellen van rechtsmiddelen aangewezen emailadres is gestuurd, geldt wel als bijzondere volmacht.
De e-mail van de officier van justitie van 2 juni 2020 was kennelijk bedoeld als bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Zoals hiervoor al is overwogen, was dit e-mailbericht – en daarmee de kennelijk als bijzondere volmacht bedoelde verklaring – niet van een elektronische handtekening voorzien. Het e-mailbericht ging ook niet vergezeld van een bijlage met een afzonderlijke, ondertekende volmacht.
Deze gebreken zijn niet geheeld met de appelschriftuur of de uiteindelijk op 23 juni 2020 verstuurde bijzondere schriftelijke volmacht die wel door de officier van justitie is ondertekend, (reeds) omdat de appelschriftuur en deze volmacht pas na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie zijn binnengekomen.
Een handtekening strekt tot waarborging van de authenticiteit van een (proces)stuk, in het bijzonder in verband met de herkomst daarvan. Artikel 450, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid om een volmacht per elektronische voorziening over te dragen. Uit het Besluit digitale stukken Strafvordering blijkt de grote waarde die wordt gehecht aan de authenticiteit van digitale processtukken. In de artikelen 5 en 6 van dit besluit zijn eisen gesteld aan de elektronische voorziening en (de authenticatie van) de elektronische handtekening. Acceptatie van een nietondertekend emailbericht als geldige bijzondere volmacht zou die eisen overbodig maken.
Opgewekt vertrouwen?
Het hof constateert dat er naar aanleiding van de coronamaatregelen kennelijk op enig moment op enig niveau een afspraak is gemaakt tussen het openbaar ministerie en de hoven omtrent het instellen van appel door middel van het enkel sturen van een e-mail aan het hof waarin de griffier daartoe uitdrukkelijk gemachtigd wordt, en waarbij een natte handtekening in een als bijlage bij die e-mail gevoegd stuk - bedoeld als schriftelijke volmacht – mocht ontbreken. De ontbrekende handtekening kon dan op een later, niet nader gespecificeerd, moment alsnog worden gezet. Volgens het openbaar ministerie is er hierdoor sprake van opgewekt vertrouwen op grond van deze afspraak en het openbaar ministerie beroept zich op deze afspraak.
Het hof is niet gebleken dat deze afspraak bekend was bij de advocatuur. Bij de raadsheren van het hof Arnhem-Leeuwarden is het bestaan van de afspraak eerst naar aanleiding van de zaak die in het arrest van het hof van 30 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:9790) aan de orde was, bekend geworden. Desgevraagd heeft de advocaat-generaal verklaard dat de afspraak nergens is vastgelegd en het hof constateert daarnaast dat niet is gebleken dat de afspraak op enige wijze openbaar is gecommuniceerd of gepubliceerd.
Het hof overweegt dat - nog afgezien van de onbekendheid met de afspraak bij raadsheren en advocatuur en onduidelijkheden zoals hierboven geschetst, - het hof de noodzaak voor toepassing van die afspraak in de periode waarin het hoger beroep is ingesteld – namelijk juni 2020 – niet duidelijk is geworden. De rechtbanken en hoven en de informatiebalies waren gewoon in bedrijf en ook fysiek toegankelijk. Er had gebruik gemaakt kunnen worden van een wel aanwezige collega officier van justitie of zelfs het per post toesturen van een schriftelijke volmacht met handtekening aan de griffier. Bovendien was er een eenvoudige mogelijkheid – ook tijdens de coronamaatregelen – om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep te laten instellen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat met de eis van een (elektronische) handtekening dan wel met het niet voor gedekt houden van het gebrek op grond van de buiten de termijn voor het instellen van hoger beroep overgelegde appelschriftuur en volmacht, geen sprake is van onnodig formalisme. Het verlenen van een bijzondere schriftelijke volmacht is een rechtshandeling waaraan omwille van de rechtszekerheid strikte eisen moeten worden gesteld die, zoals gezegd, niet alleen gelden voor de advocaat en de verdachte maar ook voor de officier van justitie. De afspraak zoals deze tussen het openbaar ministerie en de hoven gemaakt zou zijn kan naar het oordeel van het hof dan ook niet er toe leiden dat de wet in formele zin hiermee (tijdelijk) buiten werking zou worden gesteld.
De advocaat-generaal heeft ter zitting aangevoerd dat naar aanleiding van het arrest van het hof van 30 november 2020 met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2020:9790 aan het openbaar ministerie is medegedeeld dat het hof Arnhem-Leeuwarden zich
in beginselconformeert aan de eerder gemaakte afspraak. Het hof stelt vast dat met de toevoeging ‘in beginsel’ - gelet op de rechterlijke onafhankelijkheid – een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de honorering van deze afspraak en overweegt verder als volgt. Het kan het openbaar ministerie op zichzelf niet worden tegengeworpen dat de bewuste afspraak niet, of minst genomen niet op duidelijk kenbare, wijze met de leden van de hoven is gecommuniceerd. Evenwel had het ook aan het openbaar ministerie duidelijk kunnen zijn dat deze afspraak niet voor de relevante betrokkenen als de advocatuur en rechterlijke macht is gepubliceerd.
Het hof acht zich dan ook niet gebonden aan een dergelijke afspraak die kennelijk uitsluitend aan het openbaar ministerie is kenbaar gemaakt en nergens is gepubliceerd. Het hof is verder van oordeel dat het openbaar ministerie, gelet op deze zeer beperkte kenbaarheid en het feit dat de afspraak zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing, er in redelijkheid niet op heeft kunnen vertrouwen dat het op deze wijze instellen van hoger beroep in elke individuele strafzaak als een correct instellen van hoger beroep zou worden gezien. Het hof betrekt bij dat oordeel het gegeven dat op het moment van het instellen van appel de coronamaatregelen, die destijds kennelijk aan die afspraak ten grondslag lagen, waren versoepeld.
Het hof verwerpt het beroep op het vertrouwens beginsel. Nu de officier van justitie niet tijdig op geldige wijze hoger beroep heeft ingesteld zal het hof de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep overweegt het hof als volgt.
Bij akte d.d. 2 februari 2021 is het ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Het hoger beroep is ingetrokken nadat de behandeling van de zaak in hoger beroep al is aangevangen. Ter terechtzitting heeft nog geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden, verdachte heeft geen belang meer bij de voortzetting van het hoger beroep en ook overigens is er naar het oordeel van het hof geen belang van strafvordering, ook niet dat van de BP’s, dat dit onderzoek vordert. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie en de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. R.J Bokhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 1 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.