Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in hoger beroep
2.De feiten
3.De verdere beoordeling
om op enigerlei wijze, in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk, waaronder tevens te verstaan via email, internet, intranet, websites of weblogs, uit te spreken dat de communicatie tussen [geïntimeerde] en de AIVD op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar Strukton’,met een dwangsom ‘
per keer en/of dag dat [appellant] niet aan de veroordeling voldoet’, moet zo worden uitgelegd dat als [appellant] een verboden uitspraak over dit onderwerp doet, dit niet slechts een eenmalige overtreding van het verbod oplevert. Zolang [appellant] de uitspraak naar buiten blijft brengen, duurt de overtreding voort. Uit de tekst van de dwangsomveroordeling blijkt dat in zo’n geval per dag een dwangsom verschuldigd is. Om het dagelijks verder oplopen van dwangsommen te voorkomen, moest [appellant] dus in actie komen.
Gezien het vonnis van de rechtbank in Almelo van vandaag, hebben wij de verklaring van dhr. [appellant] offline gehaald.’ Daarop mocht [appellant] toen in redelijkheid vertrouwen, totdat zijn advocaat op de maandag daarna, 5 augustus 2019, om 12.36 een emailbericht van de advocaat van [geïntimeerde] kreeg met de mededeling dat Quote toch nog een link naar de Verklaring op de website had laten staan. Het lag vervolgens op de weg van [appellant] om na ontdekking van die omstandigheid zo snel mogelijk ervoor te zorgen dat de link alsnog zou worden verwijderd. Vaststaat dat [appellant] niet zelf voor de verwijding van de URL kon zorgen, maar dat dit door een derde, Quote, moest gebeuren die blijkbaar een eigen beleid voerde. Gezien de inspanningen die [appellant] heeft verricht in de periode tussen 2 en 5 augustus 2019 is de vertraging in de verwerking van zijn verzoek tot verwijdering van de URL niet zodanig dat [appellant] nog steeds kan worden verweten dat hij onvoldoende gevolg gaf aan het vonnis van 2 augustus 2019. Redelijkerwijs wijst een en ander, gelet ook op de afhankelijkheid van de medewerking van een derde, niet op een onvoldoende inspanning van [appellant] om aan zijn verplichtingen te voldoen. Naar het oordeel van het hof zijn daardoor dan ook geen dwangsommen verschuldigd.