In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over aanslagen opgelegd door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor aan belanghebbende, [Z]. De heffingsambtenaar had aanslagen opgelegd voor de zuiveringsheffing en watersysteemheffing voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft de meeste aanslagen gehandhaafd, met uitzondering van de aanslag watersysteemheffing voor 2014, die werd vernietigd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk voor de aanslag watersysteemheffing 2014, maar gegrond voor de andere aanslagen, en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en verletkosten heeft gevraagd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt, omdat er geen bewijsstukken zijn overgelegd. Ook de claim voor verletkosten werd afgewezen, omdat belanghebbende niet aanwezig was op de zitting en geen bewijs heeft geleverd voor gederfde omzet.
Het Hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de aanslag watersysteemheffing 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor dit onderdeel en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van € 750 en de Minister van Justitie en Veiligheid tot € 3.250 wegens overschrijding van de redelijke termijn.