Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: de bewindvoerder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder van een rechthebbende, die onder bewind is gesteld. De bewindvoerder verzocht om machtiging voor het vervroegd uitkeren van niet-opeisbare erfdelen aan de kinderen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1928, verblijft sinds eind 2019 op een gesloten afdeling van een woonzorgcentrum en kampt met geheugenproblematiek door de ziekte van Alzheimer. De kantonrechter had eerder, op 3 juni 2020, het verzoek van de bewindvoerder afgewezen, waarop de bewindvoerder in hoger beroep ging.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat was om haar wil kenbaar te maken en dat een gesprek met haar niet zinvol zou zijn. De kantonrechter had overwogen dat in het testament van de erflater niet was opgenomen dat de kindsdelen opeisbaar zijn bij opname in een verpleegtehuis of onder bewindstelling. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de rechthebbende de bedoeling had om de kindsdelen vervroegd uit te keren. Het hof heeft ook opgemerkt dat de bewindvoerder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het verzoek zouden rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van de bewindvoerder om de erfdelen vervroegd uit te keren is afgewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.