ECLI:NL:GHARL:2021:1427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
21-005127-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkt appel in zaak van belaging en heimelijk filmen met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van belaging en heimelijk filmen van zijn huisgenoten. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn daden niettemin ernstig waren. De zaak betrof een periode van stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door hen heimelijk te filmen in hun eigen woning. Het hof vernietigde het eerdere vonnis gedeeltelijk en sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar achtte de belaging en het heimelijk filmen wettig en overtuigend bewezen. De verdachte kreeg een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 100 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden en een contactverbod met de slachtoffers. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de psychische problemen van de verdachte, die volgens deskundigen invloed hadden op zijn gedrag. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005127-18
Uitspraak d.d.: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2018 met parketnummer
16-652477-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Volgens de akte instellen rechtsmiddel van 17 september 2018 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 september 2018, waarbij het hoger beroep beperkt wordt ingesteld en uitsluitend ziet op feit 1.
Het hoger beroep blijft daarom beperkt tot het onder feit 1 tenlastegelegde. Waar hierna wordt gesproken van ‘de zaak’ of ‘het vonnis’ wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Feit 1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 mei 2013 tot en met 22 mei 2018 te De Bilt, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten de levenssfeer van [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of een of meer anderen, door (telkens) in die periode wederrechtelijk stelselmatig, althans meerdere keren, opzettelijk in de woning gelegen aan de [adres] , in welke woning die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in die periode woonachtig was/waren, althans in welke woning die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in die periode (veelvuldig) verbleef/verbleven, (telkens) met een technisch hulpmiddel, te weten een (video)camera (van een mobiele telefoon), te filmen en/of (telkens) (vervolgens) een of meerdere afbeelding(en) te vervaardigen, op welk(e) (opgenomen en/of bewaard(e)) (beeld)materiaal en/of afbeeldingen die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] veelvuldig, althans regelmatig, al dan niet (deels) ontbloot, herkenbaar en zichtbaar in beeld, althans te zien, is/zijn, met het oogmerk die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof heeft – overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan voor zover dit betreft de tenlastegelegde belaging van [benadeelde 1] , omdat de opnames die van haar zijn gemaakt buiten de tenlastegelegde periode vallen. Het hof zal verdachte derhalve van dit deel van de tenlastelegging onder feit 1 vrijspreken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
Dat verdachte de aangevers heimelijk heeft gefilmd in de badkamer van het huis waar zij woonden, staat niet ter discussie. De vraag is of heimelijk filmen onder belaging valt. De Hoge Raad heeft een aantal keren bepaald dat voor een bewezenverklaring van belaging bij heimelijk filmen niet is vereist dat degene die gefilmd wordt, daar wetenschap van heeft. Ten aanzien van het oogmerk geeft de Hoge Raad aan, onder meer in zijn arrest van 21 april 2020, dat verdachte bij het heimelijk filmen wel degelijk het oogmerk kan hebben gehad het slachtoffer te dwingen te dulden dat deze gefilmd zou worden, juist omdat het verdachtes bedoeling was dat hij niet betrapt zou worden. Knigge geeft in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2014 aan dat het niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk is gedwongen om iets te doen, te dulden of na te laten. Het oogmerk van de dader volstaat. In onderhavige casus heeft verdachte, door bewust en gedurende langere tijd zijn huisgenoten heimelijk te filmen, willen bewerkstelligen dat zij zich tegen dat filmen niet konden verzetten en dus het oogmerk gehad hen te dwingen te dulden dat zij werden gefilmd. De belaging van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Verweren verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Zij heeft hiertoe – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het oogmerk om de aangeefsters te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden bij verdachte niet bewezen kan worden. De verdachte heeft zijn telefoon met camera verstopt in de badkamer en wilde de door hem gemaakte beelden niet verspreiden. Hij heeft nooit de bedoeling gehad de aangeefsters met de beelden te confronteren en hen tot iets te dwingen. Zijn opzet was gericht op het maken van heimelijke opnames. De gevolgen hiervan heeft hij zich in onvoldoende mate kunnen beseffen.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Voor belagingshandelingen die indirect van aard zijn en zich achter de rug van aangever afspelen is niet vereist dat aangever daarvan achteraf op de hoogte raakt of de gevolgen daarvan ondervindt. Niet het effect op aangever staat centraal, maar de intentie van de dader.
In onderhavige zaak heeft verdachte in een periode van vier jaar huisgenotes van hem vanuit de badkamer in hun woning heimelijk gefilmd. Verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was dat dit zou worden ontdekt. Zijn camera had verdachte verstopt onder kleding in de badkamer. Eén van de aangevers ontdekte dit op 18 mei 2018. Voor die tijd hebben zij niets in de gaten gehad. Het hof is van oordeel dat verdachte, door bewust en gedurende langere tijd heimelijk en onopgemerkt te filmen, heeft willen bewerkstelligen dat zijn huisgenotes zich niet konden verzetten tegen het gefilmd worden en aldus werden gedwongen dat filmen te dulden. Verdachte liet aangevers geen keuze zijn gedrag al dan niet te aanvaarden, maar filmde hen zonder hun toestemming (vgl. ECLI:NL:HR:2020:673 en ECLI:NL:GHARN:2008:BD1241). Het hof acht hiermee het bestanddeel “oogmerk” bewezen zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht en acht daarmee het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1.
hij op
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van
22 mei 20137 juli 2014 tot en met 18 mei 2018 te De Bilt
, in elk geval in Nederland,meermalen
, althans eenmaal,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten de levenssfeer van [benadeelde 3] en
/of [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2]
en/of een of meer anderen, door
(telkens
)in die periode wederrechtelijk stelselmatig
, althans meerdere keren,opzettelijk in de woning gelegen aan de [adres] , in welke woning die [benadeelde 3] en
/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in die periode woonachtig
was/waren, althans in welke woning die [benadeelde 3] en
/of [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2] in die periode (veelvuldig) verbleef/verbleven,
(telkens
)met een technisch hulpmiddel, te weten een (video)camera
(van een mobiele telefoon
), te filmen en
/of (telkens
) (vervolgens
) een of meerdereafbeelding
(en
)te vervaardigen, op welk
(e
) (opgenomen en
/ofbewaard
(e
)) (beeld
)materiaal
en/of afbeeldingendie [benadeelde 3] en
/of [benadeelde 1]en/of [benadeelde 2] veelvuldig, althans regelmatig, al dan niet (deels) ontbloot, herkenbaar en zichtbaar in beeld, althans te zien
, is/zijn, met het oogmerk die [benadeelde 3] en
/of [benadeelde 1]en/of [benadeelde 2] , te dwingen iets te
doen, niet te doen, tedulden
en/of vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er volgens haar sprake is van eendaadse samenloop van het onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal acht de eendaadse samenloop niet aan de orde.
Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft in eerste aanleg het onder 2 tenlastegelegde, te weten het heimelijk filmen, bewezenverklaard. De bewezenverklaarde gedragingen van feit 1 en het, in hoger beroep niet aan de orde zijnde, feit 2 leveren naar het oordeel van het hof in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt (HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831). Het hof acht daarmee sprake van eendaadse samenloop. Nu er sprake is van een samenloop van de feiten, is het door de rechtbank onder 2 bewezenverklaarde thans daarmee ook aan het oordeel van het hof onderworpen in het kader van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde, de strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de straf en maatregel.
Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
belaging
en
telkens gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigd,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, te weten het heimelijk filmen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft tijdens haar requisitoir naar voren gebracht dat haar inziens het opleggen van bijzondere voorwaarden geen meerwaarde heeft, gelet op het feit dat de reclassering heeft aangegeven dat de nog resterende tijd van het toezicht, tot september 2021, voldoende is en dat daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde is. Wel acht zij een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf aan de orde. Naar haar mening kan niet worden volstaan met een taakstraf van 140 uren, want dit is in feite de nog resterende hoeveelheid uren die opgelegd zouden kunnen worden gelet op het vonnis van de rechtbank. Daarom dient ook een voorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn wat tot een strafkorting van 5% dient te leiden. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de straf verzocht aan te sluiten bij de straf die de rechtbank heeft opgelegd. Verdachte is bereid de door de rechtbank opgelegde taakstraf uit te voeren.
Ten aanzien van de oplegging van de straf overweegt het hof allereerst als volgt. Nu het hof, zoals onder ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ overwogen, sprake acht van eendaadse samenloop, zal het hof de beslissing van de rechtbank over de opgelegde straffen en maatregelen vernietigen en beslissen als hierna weergegeven.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich in een periode van vier jaren schuldig gemaakt aan belaging en heimelijk filmen van zijn jongere huisgenotes. Verdachte deed dit door een telefoon met camera verstopt op te stellen in de badkamer, waarbij de lens van de camera was gericht op de doucheruimte (die niet was voorzien van een gordijn), zodat aangevers tijdens het douchen vol in beeld werden gebracht. Door aldus te handelen heeft verdachte op onaanvaardbare en indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangevers, hetgeen een uitwerking heeft gehad op hun psychische welbevinden. Aangevers voelden zich niet meer veilig in de geborgenheid van hun eigen woning en zijn op zoek gegaan naar andere woonruimte. Bij aangevers is de vrees aanwezig geweest dat verdachte het gemaakte beeldmateriaal openbaar zou maken aan derden, al dan niet via internet. Dit heeft grote gevoelens van onzekerheid en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. In een schriftelijke slachtofferverklaring ter zitting van het hof voorgelezen, heeft aangeefster [benadeelde 3] verwoord hoe zij tot op de dag van vandaag wordt geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van verdachte.
Het hof is, hoewel verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten van oordeel, dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof stelt daarnaast vast dat er sprake is van schending van de redelijke termijn. Nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen op 4 september 2018, heeft het openbaar ministerie op
17 september 2018 hoger beroep ingesteld. In hoger beroep geldt als uitgangspunt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De zaak is op 11 januari 2021 inhoudelijk op zitting behandeld en het hof zal arrest wijzen op 25 januari 2021. In dit geval wijst het hof dus arrest twee jaar en ruim vier maanden na het instellen van het hoger beroep door de verdachte. Het verloop van deze termijn is niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal hiermee rekening houden bij de straftoemeting.
Het hof heeft daarnaast in het voordeel van verdachte acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 30 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte first offender is.
Verder heeft het hof acht geslagen op het rapport van 23 juli 2018, opgemaakt door M. de Vries, psychiater, het rapport van 18 juli 2018, opgemaakt door J. Heerschop, psycholoog, het reclasseringsadvies van 16 augustus 2018 en het op 30 november 2020 per e-mail verstuurde aanvullende advies van [naam] , reclasseringswerker. De rapporten van Heerschop en de Vries houden onder meer het volgende in. Verdachte lijdt volgens de psychiater aan een autismespectrumstoornis en volgens de psycholoog aan een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Beide deskundigen zijn daarnaast van mening dat verdachte een depressieve stoornis, matig tot ernstig, heeft. De stoornissen worden aanwezig verondersteld ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte is beperkter in het aangaan van sociale relaties. Daarnaast kan verdachte zich minder makkelijk een voorstelling maken van de belevingswereld van een ander. Verdachte had wel deels zich op zijn handelen. Hoewel de deskundigen niet geheel dezelfde stoornissen bij verdachte vaststellen, constateren zij wel veel gelijke symptomen en gedrag bij verdachte die hem hinderen bij het leiden van een sociaal en een zelfstandig leven zoals hij dit zou willen leiden. Beide deskundigen stellen dat de beperkingen van verdachte van invloed zijn geweest op het hem tenlastegelegde en vinden dat het hem tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof komt, evenals de rechtbank, op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Zowel Heerschop als De Vries geven aan dat adequate behandeling van de depressieve klachten het recidiverisico zullen reduceren. Ook met behulp van psycho-educatie en gedragsinterventies kan hieraan worden bijgedragen. De behandeling kan volgens de psychiater plaatsvinden in een ambulant forensische behandelsetting, opgelegd in bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte moet ook begeleid worden in het vinden van nieuwe huisvesting. De reclassering heeft in haar rapport van 16 augustus 2018 aangegeven dat het vanuit reclasseringsoogpunt van belang wordt geacht dat op basis van de aard van de verdenking, de psychische problematiek en de problemen op praktisch gebied bij verdachte via ambulante behandeling de kans op recidive verlaagd moet worden.
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis 4 september 2018 bijzondere voorwaarden opgelegd, welke bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Het reclasseringstoezicht is direct gestart. Op 30 december 2020 heeft de reclassering onder meer aangegeven dat de ambulante behandeling per 23 augustus 2018 in gang is gezet. Tijdens de behandeling is onder meer gewerkt aan het voorkomen van delictgedrag en hoe om te gaan met (seksuele) relaties. Op 15 juli 2020 heeft [de kliniek] aangegeven dat de behandeling succesvol is doorlopen en dat de kans op recidive ten opzichte van de start van de behandeling is verminderd. Verdachte heeft goed meegewerkt aan zijn behandeling en veel inzet getoond. De reclassering en [de kliniek] zijn tevreden over het behandelverloop. Verder is verdachte inmiddels aangemeld bij Wij 3.0. Dit is een forensische instelling die delinquenten begeleidt richting een passende dagbesteding. Verdachte heeft inmiddels werk gevonden en heeft hiermee een dagbesteding en inkomen. Daarnaast werkt Wij 3.0 aan een toeleiding naar een betaalde baan die meer aansluit bij de vaardigheden en mogelijkheden van verdachte, omdat uit een test is gebleken dat verdachte op een hoger niveau betaald werk zou kunnen uitvoeren . Tevens heeft verdachte inmiddels een eigen woning toegewezen gekregen. Hij woont daar sinds 27 september 2018. Er is begeleiding vanuit de Tussenvoorziening georganiseerd. Zij begeleidt verdachte bij het dagelijks functioneren rondom zelfstandig wonen en biedt begeleiding in het forensische kader. De door de rechtbank opgelegde proeftijd loopt tot 3 september 2021. De reclassering acht deze periode toereikend om de ingezette trajecten op een goede manier tot een einde te kunnen brengen. Ook verzoekt de reclassering om verdachte een kans te geven zijn huidige traject ononderbroken voort te kunnen zetten tot aan de einddatum van de proeftijd.
Alles overwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden. Het hof acht het voorts niet opportuun om een hogere (gevangenis)straf op te leggen, nu dit de door verdachte positief ingeslagen weg zou doorkruisen. Hierbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof stelt hierbij dezelfde bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank en zoals destijds geadviseerd door de reclassering, die strekken tot steun en toezicht en tot door de reclassering noodzakelijk geachte behandeling. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verdachte heeft daaraan tot op heden meegewerkt. Het hof zal bevelen dat de periode gedurende welke de bijzondere voorwaarden al van kracht zijn geweest, bij de uitvoering van de opgelegde bijzondere voorwaarden in mindering zal worden gebracht en zal, mede gelet hierop, de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Daarnaast zal het hof ter beveiliging van de maatschappij, voor het voorkomen van strafbare feiten en om tegen te gaan dat verdachte zich wederom belastend zal gedragen jegens de aangeefster een contactverbod opleggen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank. Het hof zal daarom ook het contactverbod dadelijk uitvoerbaar verklaren en bevelen dat de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, bij de uitvoering van de opgelegde bijzondere voorwaarden in mindering zal worden gebracht. Het hof ziet geen aanleiding om (opnieuw) een locatieverbod op te leggen.
Beslag
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het misdrijf aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij in verband met hun inhoud van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en zij kunnen dienen bij het begaan van soortgelijke feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 762,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof merkt op dat verdachte partieel wordt vrijgesproken ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen jegens [benadeelde 1] . De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.694,89. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 194,89 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 944,89. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.194,89 bestaande uit € 194,89 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.448,82. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 948,82 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.063,82.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een lager bedrag dan haar oorspronkelijke vordering. De eigenbijdrage ziektekosten in verband met EMDR-therapie zijn bijgesteld van € 385,- naar € 367,02. Dit betekent dat de totale vordering een bedrag is van € 2.430,84.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering integraal zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 55, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Oplegging straf

Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
31 (eenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich op de eerste werkdag na het onherroepelijk worden van het arrest tussen 13:00 uur en 16:30 uur bij Reclassering Nederland op het adres [adres] zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich onder behandeling zal stellen van [de kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling zullen worden gegeven;
  • mee zal werken aan het vinden van geschikte huisvesting, in de vorm van een zelfstandige woning al dan niet met ambulante woonbegeleiding of begeleid wonen;
  • mee zal werken aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding, voor zover en zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de periode gedurende welke de bijzondere voorwaarden al van kracht zijn geweest, bij de uitvoering van de opgelegde bijzondere voorwaarden in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Oplegging maatregel

Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 3] , geboren op [geboortedag] 1986 en
[benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 1996.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, bij de uitvoering van de opgelegde bijzondere voorwaarden in mindering zal worden gebracht.

Beslag

Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zwarte computer van LG, type Cooler Master, met snoer;
- een zwarte computer, merk onbekend, met snoer;
- een e-reader van Barnes & Noble, in zwarte hoes met lampje erin;
- een MP3-speler van Dreative, type zen, in doorzichtig plastic hoesje met clip;
- een zwarte laptoptas van Case Logic;
- een zwarte e-reader van Kobo, met snoer;
- een zwarte Samsung telefoon;
- een zwarte tablet van Samsung, type Nexus, in hoes met toetsenbord;
- een zwart/witte tablet van Polaroid, type MID0714PGE01133, met snoer.

Benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.194,89 (duizend honderdvierennegentig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 194,89 (honderdvierennegentig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.194,89 (duizend honderdvierennegentig euro en negenentachtig cent) bestaande uit
€ 194,89 (honderdvierennegentig euro en negenentachtig cent) materiële schade en
€ 1.000,- (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.430,84 (tweeduizend vierhonderddertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 930,84 (negenhonderddertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.430,84 (tweeduizend vierhonderddertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit
€ 930,84 (negenhonderddertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 mei 2018.
Aldus gewezen door
mr. R.J Bokhorst, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 25 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 januari 2021.
Tegenwoordig:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J.T. van Horen, advocaat-generaal,
mr. R. van Maaren, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.