In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2020. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2014. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft op 27 maart 2020 hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft het Hof partijen gevraagd om inlichtingen en heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 22 oktober 2021, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de Inspecteur door zijn vertegenwoordigers.
Het Hof oordeelde dat beide partijen het erover eens waren dat de uitspraken van de Inspecteur dienden te worden vernietigd. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behalve voor de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade, griffierecht en proceskosten. Het Hof stelde de proceskostenvergoeding vast op € 3.106 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van het griffierecht van € 131 aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.