ECLI:NL:GHARL:2021:11526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
20/00758 en 20/00759
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten gemeentelijke heffingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2020, waarin de rechtbank de aanmaningskosten van de invorderingsambtenaar heeft vernietigd. De aanmaningskosten van € 16 per aanmaning waren in rekening gebracht voor het niet tijdig betalen van gemeentelijke heffingen voor de jaren 2018 en 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar de invorderingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 1 december 2021 zijn beide partijen niet verschenen, ondanks dat zij op de juiste wijze waren uitgenodigd. Het Hof heeft overwogen dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat het belanghebbende mogelijk in een betere positie kan brengen met betrekking tot bijkomende beslissingen van de rechtbank, zoals proceskosten. Het Hof heeft echter geen aanleiding gezien om het hoger beroep gegrond te achten, aangezien de rechtbank de aanmaningskosten al had vernietigd.

De beslissing van het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er wordt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht toegekend. De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 14 december 2021. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00758 en 20/00759
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2020, nummers AWB 19/5424 en 19/5426, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan de
gemeente [plaats](hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 25 mei 2019 zijn aan belanghebbende aanmaningen gestuurd die zien op het niet tijdig betalen van de aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2018 en 2019. Daarbij is tweemaal € 16 aan kosten van de aanmaningen in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de kosten van de aanmaningen bezwaar gemaakt.
1.3.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 september 2019 de aanmaningskosten gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 14 juli 2020 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de beschikkingen inzake de aanmaningskosten vernietigd.
1.5.
Belanghebbende heeft op 18 augustus 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
1.6.
De invorderingsambtenaar heeft op 25 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Beide partijen zijn zonder kennisgeving niet verschenen. Beide partijen zijn bij aangetekende brief van 25 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting. De brief aan de invorderingsambtenaar is op 26 oktober 2021 afgehaald bij het PostNL-punt in de [adres1] te [plaats] . De brief aan belanghebbende is door PostNL retour gezonden aan het Hof. Zowel op 1 november 2021 als 16 november 2021 is de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres2] te [woonplaats] ). Het Hof gaat daarom ervan uit dat beide partijen op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn uitgenodigd voor de zitting.

2.Overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 231, lid 1 Gemeentewet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2.2.
Indien de belastingschuldige een aanslag gemeentelijke belastingen niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de invorderingsambtenaar hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen (artikel 11 Invorderingswet 1990).
2.3.
Aan het verzenden van een aanmaning tot betaling zijn kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 16 bij een gevorderde som van € 454 of meer (artikel 2 Kostenwet invordering rijksbelastingen; tekst 2019).
2.4.
Tegen de door de invorderingsambtenaar in rekening gebrachte kosten kan bezwaar worden gemaakt bij de invorderingsambtenaar en nadien beroep worden ingesteld bij de belastingrechter (artikel 7, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen). Betreffende overige beslissingen van de invorderingsambtenaar, bijvoorbeeld over kwijtschelding, kan worden opgekomen bij de burgerlijke rechter. De belastingrechter is in deze niet bevoegd.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten van tweemaal € 16 bezwaar en beroep ingesteld.
2.6.
De Rechtbank heeft de beschikkingen inzake de aanmaningskosten vernietigd en aan belanghebbende een vergoeding van € 47 toegekend voor het betaalde griffierecht.
2.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld. Nu de Rechtbank de beschikkingen inzake de aanmaningskosten heeft vernietigd, kan het hoger beroep belanghebbende niet in een betere positie brengen met betrekking tot deze beschikkingen.
2.8.
Het instellen van het hoger beroep kan belanghebbende eventueel wel in een betere positie brengen met betrekking tot bijkomende beslissingen van de Rechtbank, zoals die met betrekking tot vergoeding van proceskosten. Daarom moet het hoger beroep ontvankelijk worden geacht (vgl. HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844, r.o. 2.3.2).
2.9.
In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding het hoger beroep gegrond te achten.

3.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. W.A.P. van Roij in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 14 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 december 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.