ECLI:NL:GHARL:2021:11525

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/01705
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar erfbelasting en partnervrijstelling voor mantelzorgers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen een aanslag erfbelasting ongegrond verklaarde. De aanslag, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, betrof een bedrag van € 27.699, met een belastingrente van € 353. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

Belanghebbende stelde dat het bezwaar ontvankelijk was en dat hij recht had op een verhoogde partnervrijstelling voor mantelzorgers. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de intrekking van het bezwaar door de gemachtigde van belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig was. Het Hof merkte op dat de bijzondere regeling voor mantelzorgers in de Successiewet per 1 januari 2016 haar werking had verloren, waardoor belanghebbende geen recht had op de partnervrijstelling.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01705
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 november 2019, nummer AWB 18/1205, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 mei 2017 een aanslag in de erfbelasting opgelegd van € 27.699. Daarbij is een bedrag van € 353 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 24 oktober 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 46 aan griffierecht betaald.
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 128 aan griffierecht betaald.
1.6.
De Inspecteur heeft op 26 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam1] . Belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 25 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is door PostNL retour gezonden aan het Hof. Zowel op 1 november 2021 als 16 november 2021 is de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres1] te [woonplaats] ). Het Hof gaat daarom ervan uit dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
De moeder van belanghebbende, [naam2] (hierna: erflater), is [in] 2016 overleden. Erflater had niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. Belanghebbende is de enige wettelijke erfgenaam. Hij heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.2.
Ter zake van voornoemde erfrechtelijke verkrijging heeft de gemachtigde G. Schouten van HGS administratie- en assurantiekantoor (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbende een aangifte erfbelasting gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van € 219.597. In de aangifte is de gemachtigde als contactpersoon vermeld.
2.3.
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 mei 2017 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd van € 27.699. Deze aanslag is geadresseerd aan de gemachtigde.
2.4.
Op 29 juni 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. In dit bezwaarschrift is opgemerkt dat de gehanteerde WOZ-waarde wordt bestreden.
2.5.
Bij e-mailbericht van 15 september 2017 heeft de gemachtigde het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Hierbij deel ik u mee dat ik mijn ingediende bezwaarschrift erfbelasting (…) namens [belanghebbende] intrek. Een gewijzigde waarde valt niet te verwachten, reden waarom het bezwaar niet meer relevant is.”
2.6.
Op 12 oktober 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende andermaal een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag erfbelasting. Ter motivering van dit bezwaar is aangevoerd dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verhoogde vrijstelling voor mantelzorgers.
2.7.
De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Verder heeft de Inspecteur ten overvloede opgemerkt dat, anders dan belanghebbende betoogt, de partnervrijstelling per 1 januari 2016 op grond van de wettekst geen toepassing meer kan vinden voor mantelzorgers.
2.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 oktober 2019 verzocht om herziening van de aanslag. De Inspecteur heeft daarin aanleiding gezien om bij beschikking van 6 maart 2020 ambtshalve de aanslag te verminderen tot € 20.101, met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van het volgende:
WOZ-waarde woning [adres1] te [woonplaats] € 189.000
Bank- en spaartegoeden
37.818
Saldo nalatenschap 226.818
Begrafeniskosten
-/- 7.221
Zuiver saldo nalatenschap 219.597
Ambtshalve vermindering door Inspecteur:
  • Kindsdeel van belanghebbende in nalatenschap vader -/- 54.899
  • Verkrijging door erflater in nalatenschap van broer [naam3]
Herziene saldo nalatenschap 181.610
Vrijstelling (artikel 32 lid 1 letter c Successiewet)
-/- 20.148
Belaste verkrijging 161.462
Verschuldigde erfbelasting:
10% van € 121.903 (artikel 24 Successiewet) € 12.190
20% van € 39.559
7.911
Totaal € 20.101

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Indien het bezwaar ontvankelijk zou zijn, is vervolgens onder meer de vraag aan de orde of belanghebbende in aanmerking komt voor de (verhoogde) partnervrijstelling voor mantelzorgers.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag erfbelasting tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Ontvankelijkheid bezwaar
4.1.
Het bezwaarschrift van 29 juni 2017 is door de gemachtigde van belanghebbende ingediend binnen de bezwaartermijn van zes weken.
4.2.
Op grond van artikel 6:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bezwaar door de indiener schriftelijk worden ingetrokken. De verklaring dat het bezwaar wordt ingetrokken, dient uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te zijn (vgl. HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0277).
4.3.
De intrekking van een bezwaar na afloop van de bezwaartermijn kan niet ongedaan worden gemaakt, tenzij de intrekking onbevoegdelijk is gedaan dan wel van een wilsgebrek sprake is, zoals dwang, dwaling of bedrog (vgl. Centrale Raad van Beroep 22 december 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:3417. Binnen de bezwaartermijn kan een ingetrokken bezwaar ongedaan worden gemaakt (vgl. Centrale Raad van Beroep 18 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1014; anders HR 9 december 1987, ECLI:NL:HR:1987:AW7551, BNB 1988/76).
4.4.
De inhoud van het e-mailbericht van 15 september 2017 van de gemachtigde laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende daarmee te kennen geeft dat hij het bezwaar tegen de onderhavige aanslag erfbelasting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig intrekt. Daarbij hoefde de Inspecteur in redelijkheid geen aanleiding te vinden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde die kort daarvoor het bezwaarschrift had ingediend. Ook in onderhavige procedure is niet gebleken dat zich tussen het instellen van bezwaar en het intrekken daarvan een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. Evenmin is gebleken dat de intrekking van het bezwaar berust op een wilsgebrek.
4.5.
Op 12 oktober 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende andermaal een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag erfbelasting. Van een herroeping van de intrekking van het bezwaar binnen de bezwaartermijn is echter geen sprake. De intrekking van het bezwaar kan dan ook niet ongedaan worden gemaakt. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
Vrijstelling voor mantelzorgers
4.6.
Ter voorlichting aan belanghebbende merkt het Hof nog het volgende op.
4.7.
In artikel 1a, lid 4 Successiewet 1956 (hierna: Successiewet) was indertijd een bijzondere regeling opgenomen voor mantelzorgers. Deze regeling hield in dat niet alleen partners, maar ook een bloedverwant in de eerste graad (een ouder of kind) die een zogenoemd mantelzorgcompliment – een uitkering voor mantelzorgers als bedoeld in artikel 19a Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) – had genoten, in aanmerking kwam voor de (verhoogde) partnervrijstelling. Daarvoor was vereist dat het mantelzorgcompliment was genoten in verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden van de andere bloedverwant aan die bloedverwant verleende zorg.
4.8.
De Wmo is per 1 januari 2015 vervallen, zodat vanaf die datum ook het mantelzorgcompliment is vervallen. Vanwege het vereiste dat het mantelzorgcompliment moet zijn genoten in het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden van de zorg ontvangende bloedverwant, heeft de bijzondere regeling van artikel 1a, lid 4 Successiewet per 1 januari 2016 haar materiële werking verloren (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4888).
4.9.
Ingevolge de Fiscale verzamelwet 2021 (inwerkingtreding 1 januari 2021) is artikel 1a, lid 4 Successiewet alsnog met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 vervallen. Daarbij is een overgangsbepaling opgenomen voor belastingplichtigen die een mantelzorgcompliment hebben genoten in verband met in het kalenderjaar 2014 aan de in het kalenderjaar 2015 overleden bloedverwant verleende zorg.
4.10.
In het onderhavige geval is de zorg ontvangende ouder overleden in 2016. Zoals hiervoor is overwogen, had de bijzondere regeling van artikel 1a, lid 4 Successiewet haar werking verloren per 1 januari 2016, zodat belanghebbende geen recht kan hebben op de partnervrijstelling.
Slotsom4.11. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. W.A.P. van Roij in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 14 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 december 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.