ECLI:NL:GHARL:2021:11524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/01704
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfbelasting en WOZ-waarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake erfbelasting, waarbij de belanghebbende, erfgenaam van wijlen [belanghebbende], in beroep is gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de aanslag erfbelasting van € 6.406, opgelegd door de Inspecteur, bevestigd. De belanghebbende betwistte de aanslag op verschillende gronden, waaronder een onjuiste tenaamstelling en een te hoge WOZ-waarde. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar verlaagd tot € 5.463, maar de belanghebbende stelde dat de aanslag niet opgelegd kon worden vanwege de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap. Het Hof oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, aangezien de tenaamstelling op het aanslagbiljet geen misverstand opriep en de beneficiaire aanvaarding de verplichtingen uit de Successiewet niet opheft. Ook werd geoordeeld dat de WOZ-waarde niet in deze procedure kon worden verlaagd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten en het griffierecht werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01704
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
erfgenaam van [belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 november 2019, nummer AWB 18/1066, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Ten name van wijlen [belanghebbende] (hierna: de verkrijger) is met dagtekening 14 juni 2017 een aanslag in de erfbelasting opgelegd van € 6.406. Daarbij is aan haar een bedrag van € 159 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 januari 2018 de aanslag erfbelasting verminderd tot € 5.463 en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 135.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 46 aan griffierecht betaald.
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 128 aan griffierecht betaald.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam1] . Belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 25 oktober 2021 uitgenodigd voor de zitting. Deze brief is door PostNL retour gezonden aan het Hof. Zowel op 1 november 2021 als 16 november 2021 is de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres1] te [woonplaats] ). Het Hof gaat daarom ervan uit dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
De broer van de verkrijger – [de erflater] (hierna: erflater) – is [in] 2016 overleden. Erflater had niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. De verkrijger is één van de zeven erfgenamen. Blijkens de verklaring van erfrecht heeft de verkrijger de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
Ter zake van voornoemde erfrechtelijke verkrijging hebben de erfgenamen een gezamenlijke aangifte erfbelasting gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van € 164.340.
2.3.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 juni 2017 aan de verkrijger een aanslag erfbelasting opgelegd van € 6.406. Bij uitspraak op bezwaar is deze aanslag – vanwege een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde van € 132.000 tot € 110.000 – verminderd tot € 5.463, met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de volgende nalatenschap:
WOZ-waarde woning [adres2] te [plaats] € 110.000
Bank- en spaartegoeden 41.737
Schulden
-/- 3.109
Saldo nalatenschap 148.628
Begrafeniskosten
-/- 6.288
Zuiver saldo nalatenschap 142.340
Verkrijging belanghebbende: 1/7-deel 20.334
Vrijstelling
-/- 2.122
Belaste verkrijging 18.212
Verschuldigde erfbelasting (tarief 30%) € 5.463
2.4.
De verkrijger is op 11 juli 2016 overleden. Haar zoon [naam2] is de enige erfgenaam en de belanghebbende in onderhavige procedure.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag erfbelasting terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat hij ook in hoger beroep heeft betoogd dat de aanslag wegens een onjuiste tenaamstelling vernietigd moet worden, dat vanwege de beneficiaire aanvaarding de aanslag nog niet opgelegd kan worden, dat de aanslag wegens een te hoge WOZ-waarde verminderd moet worden, en dat de aanslag (deels) moet worden kwijtgescholden.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging of vermindering van de aanslag erfbelasting. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag zoals deze is komen te luiden na uitspraak op bezwaar.

4.Overwegingen

Tenaamstelling aanslag
4.1
Belanghebbende betoogt dat de aanslag erfbelasting wegens een onjuiste tenaamstelling ervan dient te worden vernietigd.
4.2.
De vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. Als sprake is van meer dan één verkrijger van dezelfde erflater, kunnen de ter zake vastgestelde aanslagen erfbelasting worden opgenomen in één aanslagbiljet (artikel 47 Successiewet 1956, hierna: Successiewet).
4.3.
De tenaamstelling is een essentieel onderdeel van het aanslagbiljet. Wanneer de op het aanslagbiljet vermelde gegevens redelijkerwijs twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld, voldoet het aanslagbiljet niet aan de vereisten voor het doen ontstaan van een betalingsverplichting (HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5975).
4.4.
In het onderhavige geval zijn de aanslagen erfbelasting van de verschillende erfgenamen verenigd in één aanslagbiljet. Op het aanslagbiljet is onder meer vermeld de aanslag ten name van ‘wijlen [belanghebbende] , [adres1] te [woonplaats] ’. Deze op het aanslagbiljet vermelde gegevens roepen geen enkel misverstand op met betrekking tot de vraag ten name van wie de aanslag is gesteld. Dat [belanghebbende] twee maanden na de erfrechtelijke verkrijging zelf is overleden, doet niet eraan af dat zij de belastingplichtige verkrijger was ten tijde van het overlijden van de erflater en dat de aanslag dus ten name van haar moet worden opgelegd.
Beneficiaire aanvaarding
4.5.
Belanghebbende heeft betoogd dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard en dat daarom nog geen aanslag erfbelasting kan worden opgelegd. Dit betoog faalt. Artikel 71 lid 1 Successiewet bepaalt immers dat een erfgenaam niet van de verplichtingen voortvloeiende uit de Successiewet wordt ontheven door een nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
WOZ-waarde
4.6.
Voor de heffing van erfbelasting geldt als uitgangspunt dat het verkregene wordt belast naar de waarde in het economische verkeer daarvan op het moment van overlijden.
4.7.
De wetgever heeft ter vereenvoudiging van de uitvoering ervoor gekozen om bij de bepaling van de waarde van woningen de WOZ-waarde te hanteren (artikel 21 lid 5 Successiewet). Tegen de vaststelling van deze WOZ-waarde staan rechtsmiddelen open. Met toepassing van artikel 26 Wet WOZ geldt dat ook voor de erfgenamen. Op die manier kan de rechtmatigheid van deze waardevaststelling, die mede geldt voor de heffing van erfbelasting, worden betwist (vgl. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:339, r.o. 3.5.3).
4.8.
Anders dan belanghebbende voorstaat, kan in onderhavige procedure over de heffing van erfbelasting een onherroepelijk vastgestelde WOZ-waarde dus niet worden verlaagd. Voor vermindering van de aanslag is derhalve geen grond.
Betalingsregeling of kwijtschelding
4.9.
Een verzoek om een betalingsregeling of om kwijtschelding van de belastingschuld moet niet aan de Inspecteur, maar aan de ontvanger van de Belastingdienst worden gericht. Betreffende de beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst kan worden opgekomen bij de burgerlijke rechter. De belastingrechter is in deze niet bevoegd.
Overigens
4.10.
Ook in hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding om de aanslag erfbelasting te verminderen.
Belastingrenten
4.11.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente van (na bezwaar) € 135. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom4.12. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. W.A.P. van Roij in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 14 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 december 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.