ECLI:NL:GHARL:2021:11456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.297.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over verzoek voorlopig deskundigenbericht in hoger beroep inzake waarde opstallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep van een verzoeker tegen de besloten vennootschap Landgoed Rhijnestein B.V. Het verzoek betreft de toewijzing van een voorlopig deskundigenbericht over de waarde van opstallen, in het kader van een bodemprocedure die draait om de vernietiging van een bindend advies over de waarde van deze opstallen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.S. van Zaal, heeft het hof verzocht om een deskundigenonderzoek te gelasten, waarbij vragen zijn gesteld over de geschiktheid van de residuele opstalwaarde methode en de waardebepaling van het object. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek voldoende concreet is en dat er geen belemmeringen zijn om het deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof heeft de vragen van de verzoeker toegewezen en zal één deskundige benoemen, waarbij het hof de mogelijkheid biedt voor partijen om zich uit te laten over de peildatum en de persoon van de deskundige. De beslissing is genomen in het openbaar en de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.397
beschikking van 30 november 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T.S. van Zaal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Landgoed Rhijnestein B.V.,
gevestigd te Cothen,
verweerster,
hierna: het Landgoed,
advocaat: mr. P.C.W. Viëtor.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 20 juli 2021 ingekomen verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek (met producties),
- het verweerschrift.
1.2.
Op 10 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zaal. Namens het Landgoed is [naam1] verschenen, bijgestaan door mr. Viëtor. Mr. Van Zaal heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Bij akte van 30 december 1999 (hierna: de vestigingsakte) is door de rechtsvoorgangster van het Landgoed ten behoeve van [verzoeker] voor de duur van 20 jaar een recht van erfpacht gevestigd op het perceel aan de [adres] in [plaats] . Bij diezelfde akte is voor de duur van het erfpachtrecht een recht van opstal gevestigd ten aanzien van de op het perceel gelegen opstallen. Het ging destijds om een boerderij, een jongveestal, een kapschuur en een kippenschuur. [verzoeker] heeft de boerderij en de jongveestal gerestaureerd. De kapschuur en de kippenschuur heeft [verzoeker] afgebroken. Op die plek heeft [verzoeker] een nieuwe opstal gebouwd, de zogenoemde “Toverschuur”.
2.2.
Het recht van erfpacht is op 30 december 2019 geëindigd. Op grond van artikel 18 van de vestigingsakte dient het Landgoed bij het einde van het erfpachtrecht een vergoeding aan [verzoeker] te betalen voor de opstallen. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de te betalen vergoeding, wordt de vergoeding volgens artikel 18 bindend vastgesteld door drie deskundigen. [verzoeker] en het Landgoed hebben geen overeenstemming bereikt over de vergoeding en hebben drie deskundigen benoemd.
2.3.
In het bindend advies van 3 maart 2020 van de drie deskundigen is onder meer het volgende vermeld. De waarde van de opstallen bedraagt volgens de zogenaamde vervangingswaardemethode en de residuele waardemethode respectievelijk € 1.108.097,- en € 775.000,-. De residuele benadering houdt in dat de opstalwaarde wordt verkregen door van de waarde van het object in volle eigendom (€ 1.275.000,-) de grondwaarde
(€ 500.000,-) af trekken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de waarde van de opstallen conform de residuele waardemethode dient te worden vastgesteld op € 775.000,-.
2.4.
[verzoeker] heeft het Landgoed bij e-mail van 17 maart 2020 bericht dat hij het bindend advies vernietigt voor zover het Landgoed hem daaraan wenst te houden.
2.5.
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 3 maart 2021 een vonnis gewezen tussen het Landgoed als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [verzoeker] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. [verzoeker] heeft bij de rechtbank in reconventie onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat hij het bindend advies rechtsgeldig heeft vernietigd. Daarnaast heeft [verzoeker] gevorderd de opstalvergoeding conform de vervangingswaardemethode vast te stellen op een bedrag van € 1.108.097, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag en het Landgoed te veroordelen tot betaling daarvan, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen. [verzoeker] heeft bij appeldagvaarding van 28 mei 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en het Landgoed gedagvaard om op 25 januari 2022 te verschijnen bij dit hof.
2.6.
[verzoeker] verzoekt om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen en de volgende vragen te stellen aan de deskundige:
1. Acht u de residuele opstalwaarde methode in dit geval geschikt bij het vaststellen van de opstalwaarde?
2. Hoeveel bedraagt de volle eigendomswaarde van het object, welke – volgens de residuele opstalwaarde methode – de grondslag vormt voor het bepalen van de opstalwaarde?
3. Hoeveel bedraagt volgens u de grondwaarde van het object, welke – volgens de residuele opstalwaarde methode – de grondslag vormt voor het bepalen van de opstalwaarde?
4. Bent u van mening dat de deskundigen de uitkomst van de verschillende methodes (voor zover deze methodes en de uitkomsten daarvan juist zijn) met elkaar hadden moeten verzoenen?
2.7.
Het hof stelt voorop dat een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv ertoe kan dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van een geschil relevant kunnen zijn. Zij kan aldus beter beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. De rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat:
- het verzoek in strijd is met de eisen van een goede procesorde,
- van de bevoegdheid dit verzoek te doen misbruik wordt gemaakt (bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten),
- het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.8.
De kernvraag in het geschil in de bodemprocedure is of de gebondenheid van [verzoeker] aan het bindend advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:904 lid 1 BW). Anders dan het Landgoed betoogt, kan bij de beantwoording van die vraag het verzochte deskundigenonderzoek ter zake dienend zijn. Met de antwoorden op de vragen die [verzoeker] verzoekt aan de te benoemen deskundige te stellen kan [verzoeker] zijn proces- en bewijspositie in hoger beroep inschatten. Daarmee heeft [verzoeker] voldoende belang bij zijn verzoek om een voorlopig deskundigenbericht.
Ook is het verzoek van [verzoeker] voldoende concreet en ziet het op feiten die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Verder is niet gesteld of gebleken dat het verzoek in strijd is met de eisen van de goede procesorde, [verzoeker] met het verzoek misbruik maakt van bevoegdheid of dat het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar. Het verzoek van [verzoeker] zal dan ook worden toegewezen.
2.9.
Het Landgoed verzoekt om bij toewijzing van het verzoek in plaats van, dan wel in aanvulling op de vragen van [verzoeker] , de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
1. Acht u het gebruik van de residuele opstalwaarde methode in dit geval een methode waarmee géén redelijk handelend bindend adviseur tot de taxatie van de opstalwaarde had kunnen komen en kunt u uw antwoord motiveren?
2. Bent u van mening dat géén redelijk handelend bindend adviseur tot de getaxeerde volle eigendomswaarde van € 1.275.000,- per 1 januari 2019, zoals door bindend adviseurs vastgesteld in het rapport van 3 maart 2020, had kunnen komen en kunt u uw antwoord motiveren?
3. Bent u van mening dat géén redelijk handelend bindend adviseur tot de getaxeerde grondwaarde van € 500.000,- per 1 januari 2019, zoals door bindend adviseurs vastgesteld in het rapport van 3 maart 2020, had kunnen komen en kunt u uw antwoord motiveren?
4. Bent u van mening dat géén redelijk handelend bindend adviseur tot de verzoening, zoals door bindend adviseurs is gehanteerd in het rapport van 3 maart 2020, had kunnen komen en kunt u uw antwoord motiveren?
2.10.
Het hof gaat niet mee in het verzoek van het Landgoed om bovenstaande vier vragen aan de deskundige te stellen. Deze vragen zien op de toets of het bindend advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:904 lid 1 BW). Dit is de juridische toets in het geschil tussen partijen die in hoger beroep plaats dient te vinden door het hof en niet door de te benoemen deskundige.
2.11.
Het hof zal conform het verzoek van [verzoeker] - waarover ter zitting ook nog is gesproken en waar [verzoeker] bij blijft - één deskundige benoemen. Anders dan het Landgoed ziet het hof in de omstandigheid dat het bindend advies overeenkomstig de vestigingsakte is opgesteld door drie deskundigen en de aard van de zaak geen aanleiding om drie deskundigen te benoemen. Het gaat hier immers niet om het opnieuw uitbrengen van een bindend advies. Of benoeming van één in plaats van drie deskundigen afbreuk doet aan de waarde van het deskundigenbericht, is aan de rechter in de bodemprocedure en komt, nu dit de uitdrukkelijke keuze van [verzoeker] is, voor zijn risico.
Het hof zal aan de te benoemen deskundige de onder 2.6 genoemde vragen van [verzoeker] stellen. Het hof merkt op dat [verzoeker] onder randnummer 50 van het verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek bij de vragen 2 en 3 geen peildatum heeft genoemd. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over die peildatum. Bij diezelfde akte zal het hof partijen de gelegenheid geven, zoveel mogelijk eensluidend, zich uit te laten over de persoon van de deskundige. Partijen moeten zich ook uitlaten over bezwaren – zo die bestaan – tegen de door de andere partij voorgestelde personen. Dit betekent dus dat partijen elkaar tijdig voor het nemen van de aktes moeten informeren over de personen die zij voordragen. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk binnen
vier wekenna deze beschikking een akte als bedoeld in rov. 2.11 in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door S.C.P. Giesen, S.B. Boorsma en G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.