ECLI:NL:GHARL:2021:11421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.297.825
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele zaak tussen Bouwcombinatie en Leidsche Rijn Centrumplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Bouwcombinatie Hurks-Slokker CPL Bovenbouw V.O.F. en haar vennootschappen tegen Leidsche Rijn Centrumplan B.V. De Bouwcombinatie had verzocht om een voorlopig getuigenverhoor om getuigen te horen over de totstandkoming van overeenkomsten, allonges en mondelinge afspraken. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin de Bouwcombinatie c.s. was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan LRC wegens tekortkomingen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De rechtbank had geoordeeld dat de Bouwcombinatie c.s. niet tijdig had voldaan aan de oplevering van het project en had hen veroordeeld tot betaling van herstelkosten en proceskosten. In het hoger beroep heeft de Bouwcombinatie c.s. aangevoerd dat zij aanvullend bewijs wilde vergaren door getuigen te horen, omdat de rechtbank haar stellingen onvoldoende had onderbouwd. LRC heeft in haar verweerschrift aangegeven geen enkele stelling van de Bouwcombinatie c.s. te erkennen, maar zich te refereren aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van de Bouwcombinatie c.s. voldeed aan de wettelijke eisen en heeft het verzoek toegewezen. Het hof heeft bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden onder leiding van raadsheer-commissaris mr. W.C. Haasnoot en dat partijen aanwezig moeten zijn om vragen te kunnen stellen naar aanleiding van de getuigenverklaringen. De Bouwcombinatie c.s. moet uiterlijk drie weken na de uitspraak de verhinderdagen van partijen en getuigen opgeven, waarna de data en tijdstippen van de verhoren zullen worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.825
beschikking van 14 december 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
Bouwcombinatie Hurks-Slokker CPL Bovenbouw V.O.F.,
gevestigd te Huizen,
verzoekster sub 1,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hurks Bouw B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekster sub 2,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Slokker Bouwgroep B.V.,
gevestigd te Huizen,
verzoekster sub 3,
hierna: de Bouwcombinatie, Hurks, Slokker en gezamenlijk de Bouwcombinatie c.s. (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Leidsche Rijn Centrumplan B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
hierna: LRC,
advocaat: mr. A. Moret.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift (met producties), ingekomen op 29 juli 2021;
- een verweerschrift.
1.2
Partijen hebben samen afgezien van behandeling van het verzoek op een zitting.

2.De beoordeling

2.1
LRC is projectontwikkelaar van het Leidsche Rijn Centrum in Utrecht. Met het project wordt het centrum van Utrecht Leidsche Rijn gebouwd, bestaande uit winkels, horeca, appartementen en kantoren en een ondergrondse parkeergarage en expeditiestraat. LRC en Bouwcombinatie Hurks-Slokker CLP v.o.f. hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij Bouwcombinatie Hurks-Slokker CLP v.o.f. in opdracht van LRC onder meer drie bouwblokken van het project zou realiseren. De aanneemsom bedroeg € 42.000.000,-. Bouwcombinatie Hurks-Slokker CLP v.o.f. heeft haar rechten en verplichtingen uit de overeenkomst op 7 januari 2016 overgedragen aan de Bouwcombinatie. Nadien hebben partijen in allonges, waaronder in de allonge van 28 maart 2018, brieven en mondeling getracht afspraken te maken over de oplevering van de afbouw van de parkeergarage, de commerciële ruimten en woningen en de daaraan gekoppelde boete. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan dat in de kern gaat over de vraag of de oplevering van het project door de Bouwcombinatie c.s. te laat heeft plaatsgevonden en of er een kortingsregeling is overeengekomen waar LRC aanspraak op kan maken.
2.2
LRC is een procedure bij de rechtbank gestart. LRC heeft kort samengevat aanspraak gemaakt op een kortingsbedrag van € 18.635.811,54 en de betaling van meerkosten voor het herstel van opleveringsgebreken, dan wel niet uitgevoerd werk, vermeerderd met onder meer wettelijke rente en proceskosten. De Bouwcombinatie c.s. heeft de vorderingen van LRC weersproken en op haar beurt primair gevorderd LRC te veroordelen tot betaling van onder meer verschuldigde termijnen van € 2.698.738,- en openstaande bedragen aan uitgevoerd meerwerk van € 2.643.703,- en subsidiair gevorderd de overeenkomst wegens dwaling partieel te vernietigen, de overeengekomen opleverdata vast te stellen in een verklaring voor recht en LRC te veroordelen tot betaling van vertragingsschade nader op de te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.3
In het tussenvonnis van 1 december 2020 hebben partijen de gelegenheid gekregen zich nader uit te laten bij akte. In het eindvonnis van 12 mei 2021 heeft de rechtbank – samengevat – de Bouwcombinatie c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 7.423.447,-, vermeerderd met wettelijke rente en voor recht verklaard dat de Bouwcombinatie c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door niet binnen de in die overeenkomst opgenomen termijn over te gaan tot het herstel van de opleveringsgebreken. Daarnaast is de Bouwcombinatie c.s. veroordeeld tot betaling van € 257.885,07 aan herstelkosten en van de proceskosten in zowel conventie als reconventie. Het overige dat door partijen is gevorderd, is afgewezen.
2.4
Bij exploot van 10 augustus 2021 is de Bouwcombinatie c.s. in hoger beroep gekomen tegen het eindvonnis van de rechtbank. De eerst dienende dag is 1 februari 2022.
2.5
In deze procedure heeft de Bouwcombinatie c.s. het hof verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Het verzoek van de Bouwcombinatie c.s. ziet op het horen van vijf getuigen. De Bouwcombinatie c.s. wil personen horen die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst, de allonges en de mondelinge afspraken. De rechtbank heeft volgens de Bouwcombinatie c.s. haar oordeel ten onrechte alleen op de letterlijke tekst van de allonge van 28 maart 2018 gebaseerd, waarbij mondelinge afspraken, de feitelijke gang van zaken op en tijdens de bouw, tekeningen, e-mails en verslagen niet in de beoordeling zijn meegenomen. De Bouwcombinatie c.s. heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij haar verzoek omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De Bouwcombinatie c.s. wil aanvullend bewijs vergaren middels de getuigenverhoren, zodat zij haar standpunten in de procedure in hoger beroep nader kan onderbouwen.
2.6
LRC heeft in het verweerschrift aangegeven dat zij geen enkele stelling van de Bouwcombinatie c.s. erkent, maar voor de beoordeling van het verzoek zich refereert aan het oordeel van het hof.
2.7
Het hof stelt vast dat het verzoek van de Bouwcombinatie c.s. voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Nu de Bouwcombinatie c.s. onweersproken heeft gesteld belang te hebben bij het verzoek, LRC geen bezwaren heeft aangevoerd tegen het verzoek en het hof ook overigens niet is gebleken van gronden voor afwijzing, zal het verzoek van de Bouwcombinatie c.s. zoals hierna vermeld worden toegewezen.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de Bouwcombinatie c.s. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden verspreid over
twee aansluitende dagenin ieder geval voor het horen van de in het verzoekschrift (onder randnummer 39) genoemde getuigen over de in het verzoekschrift nader omschreven feiten en omstandigheden;
bepaalt dat het verhoor van die getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.C. Haasnoot, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de Bouwcombinatie c.s. de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden maart 2022 tot en met juli 2022 zal opgeven
uiterlijk drie weken na uitspraak van deze beschikkingbij de griffie van het hof, waarna data en tijdstippen van de verhoren (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat de Bouwcombinatie c.s. bij de oproep van de getuigen verspreid over de twee nader te bepalen dagen voldoende tijd tussen de verschillende te horen getuigen moet hanteren;
bepaalt dat de Bouwcombinatie c.s. overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.C.P. Giesen, C.M.E. Lagarde en G.P. Oosterhoff, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.