ECLI:NL:GHARL:2021:11218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
21/00016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 werd gehandhaafd. De belanghebbende had een aanslag ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.661, met een belastingrente van € 118. De inspecteur had bij uitspraken op bezwaar de aanslag en belastingrente gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

De belanghebbende, die als vrijwilliger werkt voor een zorginstelling, had giften in aftrek gebracht in zijn aangifte IB/PVV 2016. De inspecteur had echter diverse posten niet geaccepteerd, wat leidde tot het geschil over de aftrek van giften. De belanghebbende betoogde dat hij recht had op aftrek van de mentorschaps- en kostenvergoedingen, maar het hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk van deze vergoedingen had afgezien. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aftrek terecht had geweigerd.

Het hof oordeelde verder dat de kosten voor uitstapjes en reiskosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de wet. De belanghebbende had geen bewijs geleverd voor de gemaakte kosten en de inspecteur had de aftrek terecht geweigerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00016
uitspraakdatum: 7 december 2021
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats] ,(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2020, nummer AWB 20/2263, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.661. Daarbij is een bedrag van € 118 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2020 de aanslag en de belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 48 aan griffierecht betaald.
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 december 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 30 december 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 131 aan griffierecht betaald.
1.6.
Belanghebbende heeft op 15 januari 2021, 4 februari 2021, 12 februari 2021 en 19 februari 2021 nadere stukken ingediend.
1.7.
De Inspecteur heeft op 4 juni 2021 een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft op 13 oktober 2021 een nader stuk ingediend, betreffende een herziene aangifte IB/PVV 2016.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en mr. [naam2] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.10.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1948, verricht als vrijwilliger werkzaamheden voor zorginstelling [de zorginstelling] (hierna: [de zorginstelling] ). Belanghebbende en [de zorginstelling] hebben op 7 november 2012 een ‘vrijwilligersovereenkomst’ gesloten, waarin onder meer het volgende is bepaald:

Artikel 1, begripsbepaling vrijwilligerswerk
Vrijwilligerswerk is onverplicht d.w.z. de vrijwilliger kiest in vrijheid om bepaalde activiteiten op zich te nemen. (…)
Voor vrijwilligersactiviteiten wordt geen tegenprestatie in de vorm van materiële beloning of betaling van de werkzaamheden gegeven. (…)
Artikel 11, reiskostenvergoeding
De vrijwilliger kan gebruik maken van een reiskostenvergoeding conform de van toepassing zijnde reiskostenregeling. De vergoeding kan gedeclareerd worden via het daarvoor bestemde declaratieformulier en gezonden worden naar de coördinator vrijwilligerswerk.”
2.2.
Belanghebbende is in 2013 door de Rechtbank Oost-Nederland – op verzoek van de regiomanager van [de zorginstelling] – benoemd tot mentor van [naam3] . Ook in het onderhavige jaar 2016 oefent belanghebbende nog dit mentorschap uit. In 2013 hebben belanghebbende en een rechtsvoorganger van Stichting [naam4] (hierna: Stichting [naam4] ) een zogenoemde ‘verklaring inzake mentorvergoeding’ ondertekend, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“Volgens de mentorovereenkomst heeft de mentor recht op een vergoeding op jaarbasis voor zijn/haar activiteiten m.b.t. het mentorschap.
(…)
De verklaring geldt per het gehele kalenderjaar en kan jaarlijks indien gewenst door de mentor aangepast worden.
Indien de mentor (…) geheel of ten dele afziet van de vergoeding zorgt de stichting, die ANBIerkend is, voor een verklaring waarin de betreffende gift wordt vermeld
(…)
Verklaring:
Mentor:
[belanghebbende]
BSN:
(…)
Naam client:
[naam3]
0 Wenst gehele vergoeding te ontvangen
X Wenst alleen vergoeding te ontvangen m.b.t.
250 € pj
0 Reiskosten op basis declaratie
0 Kosten op basis declaratie
0 Wenst GEEN vergoeding te ontvangen”
Blijkens voornoemde verklaring heeft belanghebbende aangegeven alleen een kostenvergoeding van € 250 per jaar te willen ontvangen.
2.3.
Verder is belanghebbende vanaf augustus 2016 via Stichting [naam4] ook mentor van [naam5] . Voor dat mentorschap zijn tussen belanghebbende en Stichting [naam4] over de mentorvergoeding dezelfde afspraken gemaakt als voor het mentorschap van [naam3] .
2.4.
Belanghebbende ontvangt per mentorschap daadwerkelijk € 25 per maand. In het onderhavige jaar 2016 heeft hij derhalve € 300 plus € 125, ofwel in totaal € 425 genoten.
2.5.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 4 november 2014 de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ (hierna: de Regeling) ingevoerd. Deze Regeling is vanaf 1 januari 2015 van kracht en luidt in het onderhavige jaar 2016 onder meer als volgt:
“Artikel 4
1. De kantonrechter die de mentor bedoeld in artikel 452, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid.
2. De jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, bedraagt:
a. voor een mentor € 1.103,70”
Met ingang van 1 januari 2019 is de in artikel 4, lid 2, onderdeel a, van de Regeling vastgestelde vergoeding verhoogd tot € 1.132.
2.6.
Belanghebbende is lid van een vrijmetselaarsloge. In het kader van dit lidmaatschap maakt hij deel uit van de kascommissie. Verder heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een lezing/presentatie bijgewoond in Abdij Maria Toevlucht (https://nl.wikipedia.org/wiki/Abdij_Maria_Toevlucht) in Zundert (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zundert_(plaats)).
2.7.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 giften in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur diverse posten niet geaccepteerd. In hoger beroep zijn, nadat belanghebbende ter zitting van het Hof zijn standpunt nog gedeeltelijk heeft gewijzigd, de volgende correcties nog in geschil (bedragen in €):
Aanslag
Standpunt belanghebbende
Inkomsten uit vroegere arbeid
37.945
37.945
Aftrek: Eigen woning
-4.97
-4.97
Aftrek: Giften
1. Diverse instellingen
-809
-809
2a. Afzien mentorschapsvergoeding [naam3]
-1.132
2b. Afzien mentorschapsvergoeding [naam5] (5/12 x € 1.132)
-472
2c. Afzien reiskostenvergoeding [naam3] (243 km x € 0,19)
-79
2d. Afzien reiskostenvergoeding [naam5] (740 km x € 0,19)
-140
2e. Afzien kostenvergoeding uitstapjes [naam3] (McDonald’s)
-160
2f. Afzien kostenvergoeding uitstapjes [naam5] ( [plaats1] )
-30
3a. Afzien reiskosten kascommissie loge (250 km x € 0,19)
-48
3b. Afzien reiskosten lezing Zundert met loge (306 km x € 0,19)
-58
3c. Afzien verblijfkostenvergoeding Zundert met loge
-200
Totaal
-809
-3.128
Drempel artikel 6.39 Wet IB (1%)
495
495
Belastbaar inkomen
32.661
30.342
2.8.
Ook tegen de aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 heeft belanghebbende bezwaar en (hoger) beroep ingesteld. Dit Hof heeft in zijn uitspraken van 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5809 en 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10183, ten aanzien van belanghebbende geoordeeld dat geen recht bestaat op de door hem geclaimde giftenaftrek.
2.9.
Belanghebbende heeft tegen beide voornoemde uitspraken van het Hof tevergeefs cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft namelijk bij arrest van 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2036 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie, en heeft bij arrest van 30 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:678 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de beroepsgronden.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek van giften heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.2.
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat ook de volgende giften als persoonsgebonden aftrek in mindering komen op het inkomen: i) het afzien van de mentorschaps- en kostenvergoedingen ter zake van beide mentorschappen, en ii) het afzien van reis- en verblijfkostenvergoedingen ter zake van activiteiten voor of met de vrijmetselaarsloge.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat ook de contributie voor de schietsportvereniging De Veluwse Schutters als een gift in aftrek komt, ingetrokken.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.342. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag IB/PVV 2016.

4.Beoordeling van het geschil

Giftenaftrek
4.1.
Ingevolge artikel 6.35 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) komen giften aan algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI) en aan steunstichtingen SBBI in aanmerking voor aftrek.
4.2.
Op grond van artikel 6.36 Wet IB kunnen giften die bestaan uit het afzien van een vergoeding door een vrijwilliger, in twee gevallen als aftrekbare gift in aanmerking worden genomen.
4.3.
Ten eerste in het geval waarin een (ANBI-)instelling een verklaring heeft afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger, de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding, de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren en de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken (artikel 6.36 lid 1 Wet IB).
4.4.
Ten tweede is aftrek mogelijk in het geval waarin de belastingplichtige naar een
(ANBI-)instelling afziet van vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten, voor zover sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. Daarbij worden autokosten in aanmerking genomen voor € 0,19 per kilometer. Aftrek is ook mogelijk in de situatie waarin de instelling voor deze kosten geen vergoedingsregeling heeft getroffen (artikel 6.36 lid 2 Wet IB).
4.5.
In de regel heeft de belastingplichtige de bewijslast voor feiten die leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting. Dus nu belanghebbende zich op het standpunt stelt dat een aftrekpost in aanmerking moet worden genomen, zal hij feiten moeten stellen en bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk moeten maken die meebrengen dat recht bestaat op de giftenaftrek. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
Afzien van mentorschapsvergoedingen
4.6.
Niet in geschil is dat Stichting [naam4] een ANBI-status heeft. De geclaimde aftrek van in totaal € 1.604 heeft volgens belanghebbende betrekking op mentorschapsvergoedingen waarop hij recht heeft, maar waarvan hij heeft afgezien. Voor een dergelijke aftrek moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.36 lid 1 Wet IB (zie 4.3). Zoals dit Hof reeds voor de jaren 2013 tot en met 2015 heeft geoordeeld, heeft belanghebbende ook voor het onderhavige jaar 2016 niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van Stichting [naam4] heeft afgezien van vergoedingen waarop hij aanspraak kon maken. Zo heeft belanghebbende geen voor het jaar 2016 geldende - bevoegd afgegeven - verklaring van deze instelling overgelegd waaruit blijkt dat en tot welke bedragen hij heeft afgezien van hem rechtens toekomende vergoedingen met betrekking tot de mentorschappen. Blijkens de afspraken met Stichting [naam4] heeft belanghebbende per mentorschap aanspraak op een vergoeding van € 25 per maand. In het onderhavige jaar heeft hij deze vergoedingen daadwerkelijk genoten, zodat van enig afzien geen sprake is. De Inspecteur heeft deze aftrek dan ook terecht geweigerd.
Afzien van kostenvergoedingen mentorschappen
4.7.
Deze aftrek heeft volgens belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 219 betrekking op autokosten die hij in het kader van de mentorschappen heeft gemaakt voor de ritten tussen zijn woning en de instellingen in [woonplaats] en [plaats2] . Verder ziet deze aftrek voor een bedrag van in totaal € 190 op uitstapjes met [naam3] naar McDonald’s en met [naam5] naar [plaats1] .
4.8.
Voor deze aftrekposten moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.36 lid 2 Wet IB (zie 4.4). De kosten voor de uitstapjes voldoen niet daaraan omdat zij, naar het oordeel van het Hof, niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. Ter dekking van onder meer de autokosten ontvangt belanghebbende per mentorschap € 25 per maand. Vanwege deze vergoedingen drukken deze autokosten niet op belanghebbende, zodat om die reden ook deze aftrek terecht is geweigerd. Anders dan belanghebbende betoogt, is reeds om diezelfde reden evenmin aftrek mogelijk als weekenduitgaven voor gehandicapten in de zin van artikel 6.25 Wet IB.
Afzien van kostenvergoedingen vrijmetselaarsloge
4.9.
Niet in geschil is dat de vrijmetselaarsloge een ANBI-status heeft. Volgens belanghebbende heeft de aftrek voor een bedrag van € 48 betrekking op reiskosten voor de kascommissie van de loge, en voor een bedrag van € 258 op reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van een lezing/presentatie met de loge in Abdij Maria Toevlucht in Zundert (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zundert_(plaats)). De Inspecteur heeft ook deze aftrek terecht geweigerd. Belanghebbende heeft immers op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Bovendien behoren de kosten voor het bijwonen van een lezing naar het oordeel van het Hof niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen te worden vergoed.
Belastingrente
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente van € 118. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de aanslag IB/PVV wordt gehandhaafd, dient ook de in rekening gebrachte belastingrente te worden gehandhaafd.
Immateriële schadevergoeding
4.11.
Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat ten slotte geen aanleiding, omdat die termijn niet is overschreden.
Slotsom
4.12.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. J.P.M. Kooijmans in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.