ECLI:NL:GHARL:2020:10183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
1901108 en 1901109
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die betrekking heeft op de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, waarbij de inspecteur de aftrekbare giften had gecorrigeerd. De rechtbank heeft het beroep voor het jaar 2014 gegrond verklaard, maar het beroep voor het jaar 2015 ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt recht te hebben op aftrek van giften die hij heeft gedaan in het kader van zijn mentorschap en vrijwilligerswerk. De inspecteur betwist dit en stelt dat de door belanghebbende opgevoerde bedragen niet als giften kunnen worden aangemerkt, omdat er geen sprake is van het afzien van vergoedingen waar hij recht op had. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op de door hem geclaimde giftenaftrek. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 19/01108 en 19/01109
uitspraakdatum: 8 december 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] ,(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 16 juli 2019, nummers AWB 19/727 en AWB 19/728, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst, kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.557. Daarbij is voorts bij beschikking € 99 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2014 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.927. Daarbij is voorts bij beschikking € 47 belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2015 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.5.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep voor het jaar 2014 gegrond verklaard, de aanslag IB/PVV 2014 en het bedrag van de beschikking belastingrente verminderd en heeft het beroep voor het jaar 2015 ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8.
Het onderzoek ter (digitale) zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 16 juli 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur, mr. [A] bijgestaan door mr. [B] .
1.9.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Op 7 december 2012 is tussen belanghebbende en [C] een “Vrijwilligersovereenkomst” gesloten. Deze luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 1
Vrijwilligerswerk is onverplicht d.w.z. de vrijwilliger kiest in vrijheid om bepaalde activiteiten op zich te nemen. (..)
Voor vrijwilligersactiviteiten wordt geen tegenprestatie in de vorm van materiële beloning of betaling van de werkzaamheden gegeven.
(…)
Artikel 11
De vrijwilliger kan gebruik maken van een reiskostenvergoeding conform de van toepassing zijnde reiskostenregeling. De vergoeding kan gedeclareerd worden via het daarvoor bestemde declaratieformulier en gezonden worden naar de coordinator vrijwilligerswerk.”
2.2.
Bij beschikking van 18 januari 2013 van de Rechtbank Oost-Nederland is belanghebbende – op verzoek van de regiomanager bij [C] – benoemd tot opvolgend mentor van [D] .
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort een door de Stichting [E] (één van de rechtsvoorgangers van de Stichting) ondertekende “Verklaring inzake mentorvergoeding” (hierna: de Verklaring) betreffende [D] gedateerd 29 januari 2013. Daarin staat onder meer het navolgende:
“Volgens de mentorovereenkomst heeft de mentor recht op een vergoeding op jaarbasis voor zijn/haar activiteiten m.b.t. het mentorschap.
(…)
De verklaring geldt per het gehele kalenderjaar en kan jaarlijks indien gewenst door de mentor worden aangepast.
Indien de mentor (…) geheel of ten dele afziet van de vergoeding zorgt de stichting, die ANBI-erkend is, voor een verklaring waarin de betreffende gift wordt vermeld”
In de verklaring heeft belanghebbende aangegeven alleen een kostenvergoeding van € 250 te willen ontvangen.
2.4.
Bij beschikking van 1 juli 2016 van de rechtbank Gelderland is de Stichting [F] (hierna: de Stichting) – op verzoek van belanghebbende – benoemd tot mentor van [D] . Belanghebbende en de Stichting hebben per 1 juli 2016 een mandateringsovereenkomst gesloten waarbij de Stichting belanghebbende de bevoegdheid verleent tot uitoefening van het mentorschap ten behoeve van [D] .
2.5.
Sinds 1 januari 2015 is van kracht de “Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren” (hierna: de Regeling). De Regeling – voor zover hier van belang – luidt:
“Artikel 4
“1. De kantonrechter die de mentor bedoeld in artikel 452, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid.
2. De jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zo ver van toepassing, bedraagt:
a. voor een mentor € 1.132
(…)
4. Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. voor aanvangswerkzaamheden € 533
(…)”
2.6.
Ten slotte is belanghebbende lid van de Vrijmetselarij en heeft hij in 2015 als lid van de kascommissie de kas van loge [G] gecontroleerd.
2.7.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2014. Hij heeft een bedrag van € 4.004 aan giften in zijn aangifte opgenomen. Na vermindering met de drempel van € 479 heeft hij de aftrek berekend op € 3.525.
2.8.
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2014 afgeweken van de aangifte door het aftrekbare bedrag te corrigeren tot € 260. De Rechtbank heeft in beroep het bedrag van de aftrekbare giften voor het jaar 2014 nader vastgesteld op € 310.
2.9.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2015. Hij heeft een bedrag van € 4.277 aan giften in de aangifte opgenomen. Na verhoging van het bedrag met € 1.070 (25%) ter zake van giften aan culturele instellingen en vermindering met de drempel van € 493 heeft hij de aftrek berekend op € 4.854.
2.10.
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 afgeweken van de aangifte en heeft het aftrekbare bedrag verminderd tot € 1.486. Tot de voor dat jaar door de Inspecteur geaccepteerde aftrekbare giften behoort een bedrag van € 1.200 (€ 1.500 verminderd met € 300 vergoeding) in verband met “Vrijwilliger mentorschap Oost Gld”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is voor het jaar 2014 nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende, naast de reeds bij de aanslagregeling en na uitspraak van de Rechtbank, geaccepteerde aftrek van giften, ook recht heeft op aftrek van giften in verband met:
* Aanvangswerkzaamheden [H] NL € 533
* Mentorschap onder auspiciën Ministerie van Justitie € 1.132
* Kosten in verband met het meenemen van bewoners [C] € 50
* Kilometers [I] - [Z] v.v. € 356
3.2.
Belanghebbende is van mening dat hij ook voor de onder 3.1 vermelde posten recht heeft op aftrek vanwege door hem gedane giften, de Inspecteur meent van niet.
3.3.
In hoger beroep is voor het jaar 2015 nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende, naast de reeds bij de aanslagregeling geaccepteerde aftrek van giften, ook recht heeft op aftrek van giften in verband met:
* Aanvangswerkzaamheden [H] € 535
* Mentor [D] € 1.132
* Bezoeken [D] € 38
* Reiskosten [J] met [D] € 25
* Kosten [J] met [D] € 130
* Reiskosten controle kascommissie [G] € 48
3.4.
Belanghebbende is van mening dat hij ook voor de onder 3.3 vermelde posten recht heeft op aftrek vanwege door hem gedane giften. De Inspecteur is daarentegen van mening dat daarop geen recht bestaat en dat bovendien bij de aanslagregeling, naar hij ter zitting van het Hof heeft gesteld ten onrechte, reeds een bedrag van € 1.200 (€ 1.500 verminderd met de genoten vergoeding van € 300) in verband met “Vrijwilliger mentorschap Oost Gld” in aftrek is geaccepteerd.
3.5.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en – zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vermindering van de aanslag voor het jaar 2014 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.736 en voor het jaar 2015 tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.519 en voor beide met dienovereenkomstige vermindering van het bedrag van de belastingrente.
3.7.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 6.33, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 bepaalt dat onder het begrip giften wordt verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Betalingen waartegenover directe prestaties staan, zijn derhalve uitgesloten als gift.
4.2.
Op grond van artikel 6.36 van de Wet IB 2001 kunnen giften die bestaan uit het afzien door een vrijwilliger van een vergoeding als aftrekbare gift in aanmerking worden genomen indien de instelling een verklaring heeft afgegeven dat belanghebbende zich heeft ingezet als vrijwilliger, belanghebbende aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding, de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren en belanghebbende de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken.
4.3.
Op belanghebbende rust de bewijslast voor het aannemelijk maken van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij recht heeft op de door hem geclaimde giftenaftrek.
Mentorschap 2014 en 2015
4.4.
Belanghebbende verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar zijn benoeming tot mentor door de Rechtbank Oost-Nederland (2.2.), de Regeling (2.5.) en de Verklaring (2.3.).
4.5.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit de Verklaring dat bij de Stichting een vergoedingsregeling bestond. Om redenen van proces-economie zal het Hof, met belanghebbende, ervan uitgaan dat belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015, conform de eerst op 1 januari 2015 in werking getreden Regeling recht had op een vergoeding van € 1.132 per jaar. Dat belanghebbende daarnaast ook recht had op een vergoeding vanwege “aanvangswerkzaamheden” acht het Hof niet aannemelijk, reeds omdat belanghebbende al in 2013 tot mentor van [D] is benoemd.
4.6.
Belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op aftrek van giften uit hoofde van het mentorschap, omdat hij jegens de Stichting heeft afgezien van vergoedingen waarop hij recht had. Belanghebbende wijst daarvoor naar de Verklaring waarin hij heeft aangegeven alleen een kostenvergoeding van € 250 te willen ontvangen. De Inspecteur acht niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende heeft afgezien van een vergoeding.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, voor zover hij in de jaren 2014 en 2015 al jegens de Stichting recht zou hebben op een vergoeding ter zake van het mentoraat van [D] , met de enkele verwijzing naar de Verklaring niet aannemelijk dat hij voor die jaren heeft afgezien van een dergelijke vergoeding. In de overgelegde Verklaring, gedateerd op 29 januari 2013, is immers uitdrukkelijk vermeld dat deze geldt “per het gehele kalenderjaar”, derhalve voor 2013, en jaarlijks door de mentor aangepast kan worden. Belanghebbende heeft geen voor de jaren 2014 en 2015 geldende, namens de Stichting ondertekende, verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat, en tot welke bedragen, hij heeft afgezien van hem rechtens toekomende vergoedingen met betrekking tot het mentorschap.
’s-Heeren Loo 2014
4.8.
Belanghebbende claimt aftrek van giften in verband met het afzien van een vergoeding voor het incidenteel mee uit nemen van een tweetal bewoners van [C] (5x) en reiskosten in verband met vanaf de woonplaats van belanghebbende ( [Z] ) naar [C] ( [I] ) gereden autokilometers.
4.9.
Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de Vrijwilligersovereenkomst (2.1.) niet dat belanghebbende andere dan reiskosten kon declareren, zodat voor zover sprake is van kosten in verband met het incidenteel mee uit nemen van bewoners, geen sprake is van het afzien van vergoeding van kosten waarop belanghebbende aanspraak kon maken. Verder volgt uit de Vrijwilligersovereenkomst dat belanghebbende eventuele reiskosten kon declareren, echter heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet aannemelijk gemaakt dat hij daarvan heeft afgezien.
Bezoeken [D] 2015
4.10.
Belanghebbende is in het kader van zijn mentorschap in 2015 dertien keer met [D] naar [J] gereden en heeft daar gezamenlijk met hem een hamburger e.d. genuttigd. In verband daarmee claimt belanghebbende giftenaftrek vanwege niet gedeclareerde reiskosten van bezoek (€ 38), van reiskosten voor vervoer naar [J] (€ 25) en van de kosten van de hamburgermaaltijden van [D] (€ 130). De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat nergens uit blijkt dat, zo er al een recht op vergoeding van deze kosten bestaat, belanghebbende daarvan heeft afgezien.
4.11.
Blijkens de Verklaring (2.3.) heeft de mentor volgens de mentorovereenkomst recht op vergoeding op jaarbasis voor zijn/haar activiteiten. Voor zover in deze situatie al sprake zou zijn van een gift aan de Stichting, valt naar het oordeel van het Hof niet in te zien dat de onder 4.10 vermelde door belanghebbende ondernomen activiteiten niet onder de in de Verklaring bedoelde vergoeding zouden vallen. Zoals echter onder 4.7. door het Hof reeds is overwogen, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat hij voor het jaar 2015 van die vergoeding heeft afgezien. Dat laatste geldt naar het oordeel van het Hof ook voor mogelijk door belanghebbende in het kader van het mentorschap te declareren reiskosten.
Controle kascommissie 2015
4.12.
Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet onderbouwd dat hij reiskosten gemaakt in verband met activiteiten verricht voor loge [G] had kunnen declareren, maar daarvan heeft afgezien. Reeds hierom kunnen de reiskosten niet als gift in aftrek worden gebracht
Belastingrente
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslagen in hoger beroep niet worden verminderd, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
De griffier is buiten staat deze De voorzitter,
uitspraak mede te ondertekenen
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 december 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.