In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de beschikkingen belasting- en revisierente ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had in 2013 een gerichte lijfrenteverzekering afgekocht en ontving een uitkering van € 18.402. Hij claimde verschillende giften als persoonsgebonden aftrek in zijn aangifte, maar de Inspecteur accepteerde deze niet. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht de giftenaftrek weigerde en dat de revisierente correct was berekend.
Tijdens de zitting op 25 mei 2018 gaf belanghebbende aan dat hij zich had vergist in het aanvangstijdstip van de zitting. Het Hof beoordeelt de geschilpunten, waaronder de vraag of de Inspecteur de revisierente correct heeft berekend en of de geweigerde bedragen als aftrekbare giften in aanmerking moeten worden genomen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur terecht de giftenaftrek heeft geweigerd, omdat de betalingen niet voldoen aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid. Ook de claim van belanghebbende op basis van het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij ongelijk is behandeld ten opzichte van andere belastingplichtigen.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.