ECLI:NL:GHARL:2021:11022

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.271.092
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over lidmaatschap en betalingsverplichtingen van winkeliersvereniging in winkelcentrum

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Vereniging Winkelcentrum [de wijk] en de V.O.F. [geïntimeerde1] over de verplichtingen van de VOF als gebruiker van een winkelruimte in het winkelcentrum. De winkeliersvereniging vordert betaling van een bedrag dat de VOF als lid zou moeten betalen, na het opzeggen van het lidmaatschap. De rechtbank had de vordering van de winkeliersvereniging afgewezen, maar het hof komt tot een andere conclusie. Het hof oordeelt dat de VOF gebonden is aan het splitsingsreglement en dat zij verplicht is om een bedrag te betalen aan de vereniging, zelfs na het beëindigen van het lidmaatschap. De VOF had eerder contributie betaald en deelgenomen aan ledenvergaderingen, wat het hof als bewijs voor het lidmaatschap beschouwt. De winkeliersvereniging heeft recht op betaling van de contributie, maar de verhoging van 50% die aan de betalingsverplichting is verbonden, wordt door het hof als onredelijk beschouwd. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter in conventie en wijst de vorderingen van de winkeliersvereniging toe, met uitzondering van de verhoging. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.092
(zaaknummer rechtbank (kanton, zittingsplaats Arnhem) 7335018)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
de vereniging
Vereniging Winkelcentrum [de wijk],
gevestigd te Ede,
appellante,
in eerste aanleg: eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna: de winkeliersvereniging,
advocaat: mr. C.A. Hage,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [geïntimeerde1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde2],
3.
[geïntimeerde3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer.
Geïntimeerde sub 1 zal hierna de VOF, geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde2] en geïntimeerde sub 3 [geïntimeerde3] worden genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerden] c.s. worden genoemd.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[geïntimeerde2] is eigenaar van een winkelruimte in winkelcentrum [naam1] in de wijk [de wijk] en de VOF gebruikt die winkelruimte. Het splitsingsreglement bepaalt dat gebruikers van appartementsrechten in het winkelcentrum lid moeten worden van de winkeliersvereniging. Gebruikers kunnen hun lidmaatschap opzeggen maar moeten dan aan de VvE betalen wat zij als lid aan de winkeliersvereniging zouden betalen, met een verhoging van 50%. De winkeliersvereniging, die de vordering op [geïntimeerden] c.s. van de VvE heeft overgenomen, vordert betaling van het bedrag dat de VOF als lid zou moeten hebben betalen. [geïntimeerden] c.s. vindt dat die vordering moet worden afgewezen en vordert daarnaast een verklaring voor recht dat de winkeliersvereniging geen aanspraak kan maken op de verhoging.
1.2
De rechtbank heeft de vordering van de winkeliersvereniging afgewezen en de vordering van [geïntimeerden] c.s. toegewezen. Het hof komt gedeeltelijk tot een ander oordeel en wijst de vordering van de winkeliersvereniging toe. Met betrekking tot de vordering van [geïntimeerden] c.s. is het hof het eens met de rechtbank.
1.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 22 juni 2021 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd.
2.2
Op 27 oktober 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben de zaak toegelicht; de spreekaantekeningen van mrs. Hage en Brouwer zijn aan het dossier toegevoegd. Van de zitting is een verslag gemaakt dat aan partijen is opgestuurd. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde2] is eigenaar van een appartementsrecht in het gebouw waarin winkelcentrum [naam1] is gevestigd, in de wijk [de wijk] in [woonplaats] . [geïntimeerde2] is lid van de vereniging van eigenaars, de VvE. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn de vennoten van de VOF, die een winkel exploiteert in het winkelcentrum. De VOF is de gebruiker van de winkelruimte waarop het appartementsrecht van [geïntimeerde2] betrekking heeft.
3.2
Het reglement in de akte van splitsing (hierna: het splitsingsreglement) bepaalt in artikel 19:

1. Indien een eigenaar zijn privé gedeelte met inbegrip van het medegebruik van de gemeenschappelijke gedeelten en/of de gemeenschappelijke zaken aan een ander in gebruik wil geven, zal die ander het gebruik slechts kunnen verkrijgen na ondertekening van een in duplo opgemaakte en gedagtekende verklaring dat hij het reglement en het huishoudelijk reglement alsmede een besluit als bedoeld in artikel 876c Burgerlijk Wetboek, voorzover die op hem betrekking hebben, zal naleven. (…)
3.3
Artikel 42 van het splitsingsreglement luidt:

Overwegende:
-dat de vereniging zich onder meer door haar karakter niet leent voor het behartigen van de commerciële belangen en dergelijke van de gebruikers van de onderhavige winkelruimten;
-dat alle gebruikers voordeel hebben van casu quo een groot belang hebben bij een goed functionerende (winkeliers)vereniging, die onder meer als doel heeft het behartigen van de voormelde commerciële belangen en dergelijke;
dat het ongewenst en ongerechtvaardigd zou zijn als gebruikers, die geen lid zijn van - casu quo bij willen dragen aan een dergelijke winkeliersvereniging, daarvan wel zouden profiteren;
-is mede door de B.V. Projektontwikkelingsmaatschappij AMRO voornoemd opgericht de winkeliersvereniging:
Vereniging Winkelcentrum [de wijk] (hierna onder meer te noemen: winkeliersvereniging), gevestigd te [vestigingsplaats] .
In verband met het bovenstaande wordt bepaald als volgt:
a. Iedere gebruiker, ongeacht of hij al of geen eigenaar is, is verplicht een verzoek bij (het bestuur van) de voormelde winkeliersvereniging in te dienen om als lid te worden toegelaten.
Indien een gebruiker lid van de winkeliersvereniging geworden is, is hij verplicht om lid te blijven en om zijn lidmaatschapsverplichtingen na te komen.
b. Mocht een gebruiker om welke reden dan ook, met uitzondering van niet-toelating (…) als lid, geen lid (meer) zijn van de winkeliersvereniging, dan is hij niettemin verplicht om jaarlijks aan de vereniging te voldoen een bedrag, gelijk aan anderhalf maal de bedragen welke hij aan contributies en andere bedragen, hoe ook genaamd en uit welken hoofde ook, aan de winkeliersvereniging verschuldigd zou zijn geweest als hij daartoe wel lid geweest was.
c. De vereniging dient binnen een week na ontvangst twee/derde van het alsdus ontvangene door te betalen aart de winkeliersvereniging.
d. Tenzij de gebruiker een verklaring als bedoeld in artikel 19 lid 1 heeft ondertekend, is de eigenaar met de betreffende gebruiker hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van al het op grond van dit artikel 42 door de gebruiker verschuldigde.
e. Betaling van het verschuldigde door een gebruiker of eigenaar dient te geschieden binnen één maand na daartoe door het bestuur van de vereniging te zijn aangemaand.
Het bepaalde in artikel 17 lid 6 en 7 is van overeenkomstige toepassing.
3.4
De winkeliersvereniging (Vereniging Winkelcentrum [de wijk] ) is de in artikel 42 van het splitsingsreglement bedoelde winkeliersvereniging. De VOF heeft contributie betaald aan de winkeliersvereniging, heeft als lid deelgenomen aan ledenvergaderingen en heeft vervolgens het lidmaatschap opgezegd tegen eind 2010. Daarna heeft de VOF nog ongeveer een jaar lang een bedrag gelijk aan de contributie doorbetaald.
3.5
De VvE heeft haar (beweerde) vorderingen op [geïntimeerden] c.s. op grond van artikel 42 van het reglement overgedragen aan de winkeliersvereniging.

4.De beoordeling in hoger beroep

Geschil

4.1
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vragen of de VOF als gebruiker gebonden is aan het splitsingsreglement, of de VOF lid was van de winkeliersvereniging en of de VOF verplicht is het bedrag dat leden betalen te blijven betalen na het einde van het lidmaatschap, al dan niet met een verhoging.
Gebondenheid aan het reglement
4.2
[geïntimeerde2] is als appartementseigenaar gebonden aan het splitsingsreglement. Ook de VOF is, als gebruiker van de winkelruimte waarop het appartementsrecht betrekking heeft, gebonden aan het splitsingsreglement. Die binding volgt uit artikel 5:120 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Anders dan [geïntimeerden] c.s. aanvoert is geen sprake van een kettingbeding, omdat de binding aan het splitsingsreglement al voortvloeit uit de wet. Voor die binding was geen nadere aanvaarding door de VOF nodig. [geïntimeerden] c.s. heeft aangevoerd dat de VOF niet gebonden is aan het reglement omdat de verklaring van artikel 19 van het splitsingsreglement niet is ondertekend, maar voor binding aan het splitsingsreglement is die verklaring gelet op het voorgaande geen voorwaarde. Dat die verklaring niet ondertekend is, leidt er wel toe dat [geïntimeerde2] als eigenaar op grond van artikel 42 onder d. van het splitsingsreglement naast de VOF als gebruiker hoofdelijk aansprakelijk is.
Het lidmaatschap
4.3
Het splitsingsreglement kan aan eigenaars van een appartementsrecht het lidmaatschap van een vereniging verplicht opleggen (artikel 5:112 lid 3 BW). Zo’n wettelijke basis is er niet voor een verplicht lidmaatschap van gebruikers. Artikel 42 van het splitsingsreglement bepaalt wel dat een gebruiker moet verzoeken om lid te worden van de winkeliersvereniging, maar houdt ook rekening met de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap.
4.4
De VOF heeft aangevoerd dat zij niet om het lidmaatschap heeft verzocht en niet is toegelaten als lid. Naar het oordeel van het hof is de VOF toch lid geweest van de winkeliersvereniging. Dat lidmaatschap volgt uit het feit dat zij contributie heeft betaald, als lid heeft deelgenomen aan ledenvergaderingen en tegen eind 2010 het lidmaatschap heeft opgezegd. Wat daar verder ook van zij, de vordering van de winkeliersverenging is niet gebaseerd op het lidmaatschap van de winkeliersvereniging, maar op de gebondenheid van de VOF als gebruiker van de winkelruimte aan de bepalingen in het splitsingsreglement. Uit artikel 42 van het splitsingsreglement volgt dat de VOF na het einde van het lidmaatschap aan de VvE moet betalen wat zij als lid aan de winkeliersvereniging zou moeten betalen (met een verhoging, waarover hierna).
De betalingsverplichting
4.5
[geïntimeerden] c.s. heeft aangevoerd dat de betalingsverplichting van artikel 42 van het splitsingsreglement in strijd is met de vrijheid van vereniging (meer in het bijzonder: de vrijheid van uittreding die volgt uit artikel 2:35 BW), dat artikel 42 een onredelijk bezwarend beding is en dat de betalingsverplichting in strijd is met de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid.
4.6
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de verhoging van 50% niet door de winkeliersvereniging is gevorderd, ook al heeft de winkeliersvereniging haar recht op die verhoging voorbehouden. Wat aan het hof voorligt is de vraag of een gebruiker die geen lid van de winkeliersvereniging (meer) is, gehouden is een bedrag te betalen aan de VvE dat gelijk is aan het bedrag dat hij als lid van de winkeliersvereniging zou moeten betalen. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Niet in geschil is dat de VOF haar lidmaatschap formeel kon opzeggen en dat het lidmaatschap ook door de opzegging is geëindigd. De VOF is na de opzegging gebruiker gebleven van de winkelruimte in het winkelcentrum. De winkeliersvereniging besteedt haar inkomsten aan voorzieningen en activiteiten die de belangen van de gebruikers dienen, zoals verlichting van de gemeenschappelijke ruimtes, afvoer van afval en promotie van het winkelcentrum. [geïntimeerden] c.s. heeft gesteld geen belang te hebben bij bepaalde promotieacties en geen gebruik te maken van de gemeenschappelijke papiercontainer, maar dat doet niet af aan zijn belang bij andere bestedingen zoals de verlichting, terwijl niet verlangd kan worden dat iedere gebruiker bij alle voorzieningen en activiteiten in dezelfde mate baat heeft. De VOF heeft in de periode dat zij lid was van de winkeliersvereniging de mogelijkheid gehad om het beleid van de vereniging mede vorm te geven. De stelling van [geïntimeerden] c.s. dat de kleinere winkeliers worden overstemd door de vertegenwoordigers van het grootwinkelbedrijf, legt daartegen onvoldoende gewicht in de schaal. Overigens heeft [geïntimeerden] c.s. niet aangevoerd dat zij (met de andere kleine winkeliers) tevergeefs
allemogelijkheden uit het verenigingsrecht heeft benut om het bestedingspatroon van de vereniging te veranderen, maar dat die weg haar niets opleverde (zodat zij is aangewezen op de onderhavige procedure). De betalingsverplichting na het einde van het lidmaatschap is niet zozeer verbonden aan het einde van het lidmaatschap als wel aan het voortduren van de positie als gebruiker. De regeling dient ook een redelijk doel. Bij afwezigheid van de betalingsverplichting zouden meer gebruikers hun lidmaatschap kunnen beëindigen en stoppen met meebetalen voor de voorzieningen, waardoor uiteindelijk niet alleen het functioneren van de winkeliersvereniging maar ook van het winkelcentrum en de gebruikers ervan wordt belemmerd. Hoewel de regeling in artikel 42 van het splitsingsreglement de gevolgen van een opzegging wel beperkt is dat in dit geval gerechtvaardigd, mede gelet op de belangen van de andere gebruikers van het winkelcentrum. De winkeliersvereniging moet die belangen betrekken bij haar standpunt naar een gebruiker die niet meer wil bijdragen aan gemeenschappelijke voorzieningen. Wat [geïntimeerden] c.s. naar voren heeft gebracht, weegt daar gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen niet tegenop. Omdat [geïntimeerden] c.s. haar verweer onvoldoende concreet heeft gemotiveerd, gaat het hof voorbij aan haar bewijsaanbod.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het in het splitsingsreglement opleggen van een betalingsverplichting aan gebruikers die geen lid meer zijn, gelet op het voortduren van hun positie als gebruiker, geen belemmering vormt van de vrijheid van uittreding. Om dezelfde redenen is geen sprake van een onredelijk bezwarend beding en is de betalingsverplichting niet in strijd met de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid, steeds voor zover het gaat om een bedrag gelijk aan het bedrag dat een gebruiker als lid zou betalen.
4.8
[geïntimeerden] c.s. heeft in eerste aanleg nog aangevoerd dat het vorderen van het bedrag van de contributie met terugwerkende kracht vanaf 2011 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat de VvE niet tot inning was overgegaan en [geïntimeerden] c.s. niet heeft meegedaan aan de activiteiten van de winkeliersvereniging. Die omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dat [geïntimeerden] c.s. niet heeft meegedaan aan de activiteiten is, gelet op het hiervoor onder 4.6 is overwogen, niet van belang. Er is geen beroep gedaan op verjaring, voor zover daarvan al sprake zou kunnen zijn. Van rechtsverwerking – voor zover voldoende duidelijk en kenbaar aangevoerd – is geen sprake, gelet op de door de winkeliersvereniging gestelde en door [geïntimeerden] c.s. niet weersproken betalingsregeling en de tussen partijen (en de VvE) gevoerde procedures.
4.9
De grieven van de winkeliersvereniging tegen de afwijzing van haar vorderingen slagen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in conventie vernietigen. De vorderingen van de winkeliersvereniging zijn toewijsbaar tegen de VOF, maar ook tegen [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] als hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de VOF, en overigens tegen [geïntimeerde2] als eigenaar van het appartementsrecht vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid naast de gebruiker die volgt uit artikel 42 onder d. van het splitsingsreglement.
4.1
Het hof zal de vordering van de winkeliersvereniging tot betaling van € 15.633,63, als bedrag gelijk aan de contributie sinds de opzegging alsnog toewijzen. [geïntimeerden] c.s heeft de hoogte van die vordering op zich niet betwist. De wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2018, aangezegd per brief van 23 augustus 2018, is als niet weersproken ook toewijsbaar. De vordering van de winkeliersvereniging tot betaling van een bedrag gelijk aan de contributie zoals jaarlijks door de algemene ledenvergadering vastgesteld, is ook toewijsbaar. Die vordering heeft de winkeliersvereniging beperkt tot de periode van 1 augustus 2018 tot en met, naar het hof begrijpt, de maand waarin arrest wordt gewezen. Hierover is geen rente gevorderd. De vordering van de winkeliersvereniging tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat slechts sprake is van een enkele aanmaning tot betaling en niet is gebleken van verdere redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
De verhoging
4.11
Over de verhoging van 50% bovenop het bedrag dat de gebruiker als lid zou moeten betalen, oordeelt het hof anders dan over de verplichting tot betaling van dat bedrag zelf. Deze verhoging vormt wel een belemmering voor het beëindigen van het lidmaatschap en is volgens de winkeliersvereniging ook zo bedoeld. Tegenover de verhoging staan geen voorzieningen of activiteiten die de belangen van een gebruiker dienen en waarvan het redelijk is dat de gebruiker daaraan meebetaalt. Het betoog dat de gebruiker zonder betaling ongerechtvaardigd verrijkt zou worden of dat het profijtbeginsel de winkeliersvereniging recht zou geven op betaling, heeft de winkeliersvereniging ten aanzien van de verhoging niet onderbouwd. Ook is niet gesteld of gebleken dat tegenover de verhoging extra kosten staan, in ieder geval niet in die mate dat een verhoging van 50% gerechtvaardigd zou zijn. De verhoging komt daarmee de facto neer op een boete op het opzeggen van het lidmaatschap. [geïntimeerden] c.s. heeft geen beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het beding over de verhoging., maar wel gesteld dat de verhoging in strijd is met de (beperkende werking van) de redelijkheid en billijkheid (zie de eerste zin van nummer 18 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, en het slot van nummer 11 van deze conclusie). Mede gelet op de vrijheid van vereniging kan een voormalig lid niet gehouden worden aan de verplichting deze verhoging te betalen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter daarom op dit punt bekrachtigen.
De proceskosten
4.12
De winkeliersvereniging heeft in hoger beroep zowel de beslissingen op haar eigen vorderingen bestreden als de beslissing op de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. Wat betreft haar eigen vorderingen krijgt zij gelijk; wat betreft de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. niet. Het hof zal de proceskosten in het hoger beroep daarom compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg wat betreft de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. (in reconventie) blijft in stand omdat het oordeel van de kantonrechter daarover ook in stand blijft. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg wat betreft de vorderingen van de winkeliersvereniging (in conventie) wordt vernietigd omdat die vorderingen in hoger beroep wel worden toegewezen. [geïntimeerden] c.s. wordt alsnog veroordeeld in die kosten in conventie, die worden begroot op € 952 aan door de winkeliersvereniging betaald griffierecht en op € 720 aan salaris (twee punten à € 360 per punt).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 18 september 2019 in conventie gewezen, bekrachtigt dat vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de VOF, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hoofdelijk tot betaling aan de winkeliersvereniging van € 15.633,63, met wettelijke rente vanaf 10 september 2018;
veroordeelt de VOF, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hoofdelijk tot betaling aan de winkeliersvereniging van een bedrag gelijk aan de contributie van de winkeliersvereniging zoals deze jaarlijks door de algemene ledenvergadering wordt vastgesteld over de periode van 1 augustus 2018 tot en met november 2021;
veroordeelt VOF, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hoofdelijk in de proceskosten van de winkeliersvereniging in eerste aanleg in conventie, begroot op € 952 aan griffierecht en € 720 aan salaris;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, W.C. Haasnoot en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. W.C. Haasnoot en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.