ECLI:NL:GHARL:2021:10904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/00768
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtsgeldigheid van een compromis en opzegging daarvan in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de Rechtbank oordeelde dat belanghebbende gebonden is aan een compromis dat tijdens een zitting op 9 december 2016 is gesloten met de Inspecteur. Belanghebbende betwist de rechtsgeldigheid van dit compromis en stelt dat hij het bij brief van 18 april 2017 rechtsgeldig heeft opgezegd. De Inspecteur verdedigt dat het compromis rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat belanghebbende zich niet eenzijdig kan onttrekken aan de gemaakte afspraken. De zaak betreft aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007, 2008, 2016 en 2017, waarbij belanghebbende ook een terbeschikkingstellingsverlies van € 462.918 wil laten erkennen. Het Hof oordeelt dat het compromis rechtsgeldig is en dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor opzegging heeft voldaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00768
uitspraakdatum:
23 november 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 juli 2020, nummer AWB 19/737, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016, aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.369 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.000.000. Tevens is bij beschikking € 5.527 belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.
1.3
Het tegen deze uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 13 juli 2020 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2020 tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 10 mei 2021 aanvullende stukken ingediend. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief aan het Hof van 18 mei 2021.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, mr. W. de Jong en mr. J.T. Schlepers als gemachtigden van belanghebbende bijgestaan door E. Hofman alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is directeur-(middellijk) grootaandeelhouder van meerdere vennootschappen. Enkele van deze vennootschappen zijn: [naam3] BV, [naam4] BV, [naam5] BV, [naam6] BV, [naam7] BV en [naam8] BV en [naam9] BV(hierna tezamen: de vennootschappen).
2.2
Belanghebbende is enig aandeelhouder van de hiervoor vermelde [naam9] BV (hierna: [naam9] BV). [naam9] BV is voor 50% aandeelhouder van [naam10] B.V. Via verkrijgingen op 30 januari 2002 en 4 april 2002 is [naam10] BV door middel van de commanditaire vennootschap [naam10] C.V. aandeelhouder geworden van 30% van het geplaatste kapitaal van [naam11] BV. Op 9 oktober 2002 heeft [naam10] BV de overige 70% van het geplaatste kapitaal van [naam11] BV verworven. Door [naam9] BV zijn in 2002 diverse bedragen geleend aan [naam10] BV, die die bedragen via [naam10] C.V. heeft doorgeleend aan [naam11] BV. [naam11] BV is op 23 januari 2003 failliet verklaard. Op de slotuitdelingslijst in het faillissement van [naam11] BV van 25 mei 2011 staat onder de concurrente schuldeisers, naast onder meer [naam10] C.V., vermeld:
“65 De heer [belanghebbende] 462.918,00 €”
Het uitkeringspercentage voor de concurrente schuldeisers van [naam11] BV bedroeg 0.
2.3
Belanghebbende en de vennootschappen hebben over de jaren 2007 en 2008 procedures gevoerd bij de rechtbank Gelderland inzake de IB/PVV en de Vennootschapsbelasting (Vpb). Bij belanghebbende is door de Inspecteur over de jaren 2007 en 2008 voor een totaalbedrag van € 5.773.498 in de IB/PVV als onttrekking in aanmerking genomen. De behandeling van het onderzoek ter zitting in al die zaken heeft op 9 december 2016 plaatsgevonden. Daarbij waren namens de Inspecteur onder meer aanwezig mr. [naam12] (hierna: [naam12] ) en mr. [naam13] voor de Vpb aspecten, mr. [naam14] (hierna: [naam14] ) voor de heffing van de IB/PVV en de controleur [naam15] (hierna: [naam15] ).
2.4
Tijdens de behandeling van het eerste onderzoek ter zitting van 9 december 2016 heeft de Rechtbank het onderzoek meerdere malen kort geschorst om partijen de gelegenheid te geven om tot een compromis te komen.
2.5
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 9 december 2016 is onder meer het volgende opgenomen:
“ [naam14] : Ongeveer twee weken geleden heb ik een concreet voorstel gedaan met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2007 en 2008.
Gemachtigde: Ik heb daarop gereageerd en gezegd dat we de rekening-courant naar de huidige stand dienen te bekijken aangezien inmiddels een deel is afgelost.
(…)
“ [naam14] : Ik heb een concreet voorstel gedaan van € 2,5 mio, te weten € 1,0 mio voor 2007 en € 1,5 mio voor 2008.
(…)
Rechter Woeltjes voegt toe dat de focus nu ligt op [belanghebbende] , maar dat het gaat om vele zaken.
[naam12] : Een voorstel over alle zaken zou nu erg laat komen.
(…)
Rechter Woeltjes houdt partijen voor (…) dat de vorige gemachtigde kennelijk een grote rol speelt in het geheel maar dat inmiddels sprake is van een nieuwe gemachtigde en vraagt aan verweerder of dat niet kan worden gezien als een nieuwe kans om er samen uit te komen.
(…)
[naam14] : Ik wil graag een korte schorsing om met mijn collega’s te overleggen of wij bereid zijn met de gemachtigde te praten.
(…)
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting om 11.15 uur om partijen de gelegenheid te geven tot onderling overleg, waarna de behandeling wordt voortgezet om 11.30 uur.
[naam12] : De bereidheid om te praten is er (…). Een eerste aanzet voor het gesprek verneem ik graag van de gemachtigde.
Gemachtigde: Wij willen proberen alles op te lossen, maar dat is te veel voor één dag en te veel voor [belanghebbende] om allemaal tot zich te nemen.
(…)
[naam14] : Technisch gesproken kunnen we het natuurlijk ook op punten of zaken eens worden. Dan moeten we de agenda’s pakken en kijken wat nodig is om tot een oplossing te komen.
(…)
[naam14] : De zaken van [belanghebbende] over de uitdeling liggen voor de hand om op te lossen. (…)
(…)
Rechter Woeltjes houdt partijen voor of zij het, gelet op de uitlatingen van [naam14] , dan over de IB/PVV-zaken eens zouden kunnen worden en dan verder kijken.
(…)
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting om 11.53 uur om partijen de gelegenheid te geven tot onderling overleg, waarna de behandeling wordt voortgezet om 13.04 uur.
[naam14] : Wij hebben al op punten overeenstemming bereikt:
- In de aanslag IB/PVV 2007 wordt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) op nihil gesteld.
- In de aanslag IB/PVV 2008 wordt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) op € 1,0 mio gezet.
- Met betrekking tot het jaar 2016 wordt uitgegaan van een te bruteren dividend van € 750.000, uit te keren door de BV.
- Met betrekking tot het jaar 2017 wordt uitgegaan van een te bruteren dividend van € 250.000, uit te keren door de BV.
- De aandelenportefeuille in box 3 wordt verkocht en verplicht gebruikt ter aflossing van de rekening-courant. Wordt hieraan niet voldaan dan stellen wij dat sprake is van een verplichte uitdeling.
- Overigens mag geen sprake zijn van een toename van de rekening-courant hoger dan de circa € 5.137.000, de stand per 1 januari 2016.
Tot slot wil ik toevoegen dat de houding van [belanghebbende] in positieve zin heeft bijgedragen in het compromis zoals dat er nu ligt.
De voorzitter vraagt of dit betekent dat eisers overgaan tot intrekking of dat zij er de voorkeur aan geven dat het compromis wordt vastgelegd in een uitspraak.
(…)
Gemachtigde: Het proces-verbaal volstaat. Ik trek de beroepen van [belanghebbende] , met nummers AWB 14/8172 en 14/8173 in.
(…)
Rechter Pieterse vraagt aan [belanghebbende] of het compromis voor hem goed voelt.
[belanghebbende] : Anders had ik daar niet mee ingestemd.
(…)
De voorzitter vraagt of zij het goed begrijpt dat partijen voorstellen de overige zaken aan te houden.
Partijen verklaren daaraan de voorkeur te geven en dat zij in dat kader graag een tijdspad willen vaststellen.
(…)
De voorzitter (…) schorst het onderzoek ter zitting om 13.15 uur waarna de behandeling wordt voortgezet om 15.27 uur.
Gemachtigde: (…) Ik verzoek (…) om meer tijd, bij voorkeur tot eind februari.
[naam12] : Dat is wat mij betreft akkoord.
[naam15] licht desgevraagd vervolgens de onderhandelingen nader toe en geeft per (eiser)es aan welke punten van verschil nog bestaan en welke afspraken partijen daarover hebben gemaakt dan wel van welke zijde hierover een nader voorstel zal worden ingebracht.
(…)
Rechter Pieterse vat de afspraken aldus samen dat de gemachtigde uiterlijk eind februari 2017 de rechtbank zal informeren over hetgeen tot dan is besproken, welke geschilpunten nog bestaan en dat dan zal worden bekeken of zaken opnieuw op zitting moeten worden gepland.”
2.6
De gemachtigde heeft daarop de Inspecteur begin 2017 uitgenodigd voor een gesprek. De Inspecteur heeft de gemachtigde verzocht eerst een schriftelijk voorstel te doen.
2.7
De gemachtigde heeft vervolgens de Inspecteur ( [naam12] ) bij brief van 3 februari 2017 wederom uitgenodigd voor een gesprek en daarbij tevens een opsomming gegeven van de openstaande geschilpunten en voor enkele van die geschilpunten een voorstel gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen. Met betrekking tot de correcties ‘geldleningen’ schrijft de gemachtigde onder meer:
“De overgrote meerderheid van de in het geding zijnde correctie heeft betrekking op binnen concernverband verstrekte geldleningen. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat in deze gevallen sprake is van onzakelijke leningen. Het onzakelijk karakter van de leningen is door de vorige gemachtigde van belanghebbende vennootschappen in bezwaar en beroep gemotiveerd en naar mijn mening, op juiste gronden bestreden.
Echter, ook al zouden de geldleningen moeten worden aangemerkt als onzakelijk, dan geldt nog dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2016, V-N 2016/53.13. Bijzondere omstandigheden die met zich meebrengen dat de uitlenende vennootschap het debiteurenrisico niet heeft aanvaard met de bedoeling de belangen van haar aandeelhouder in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen.”
Vervolgens geeft de gemachtigde een opsomming van de nog lopende procedures waarin deze problematiek speelt.
2.8
Op 8 februari 2017 heeft de Inspecteur ( [naam12] ) aan de gemachtigde in een e-mail onder meer als volgt bericht:
“Naar aanleiding van uw brief van 3 februari j.l. moet ik u meedelen dat die ons geen basis biedt voor een compromis:
U doet evenals tijdens de zitting van 9 dec. j.l. een beroep op Hoge Raad d.d. 14-10-2016, V-N 2016/53.13, in het bijzonder r.o.v. 2.4.3. (…) Uit uw brief maken wij op dat u er van uitgaat dat in casu aan die voorwaarde (de “bijzondere omstandigheden”) wordt voldaan, echter zonder dit toe te lichten. (…) Over de door u aangehaalde procedures in het dossier [belanghebbende] cs. merk ik in dat kader het volgende op:”
Waarna de Inspecteur inhoudelijk reageert op de door gemachtigde in zijn brief van 3 februari 2017 vermelde opsomming van de lopende procedures waarin deze problematiek speelt aangeduide situaties. De Inspecteur besluit de e-mail met:
“In afwachting van uw reactie,”
2.9
In zijn brief van 21 april 2017 heeft belanghebbende aan de Ontvanger onder meer geschreven:
“Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep d.d. 9 december 2016 werd een compromis bereikt ter zake van de aanslagen IB/PVV.
(…)
Naar aanleiding van de op de mondelinge behandeling volgende briefwisseling tussen de Inspecteur en ondergetekende, heeft ondergetekende het compromis betreffende de hiervoor omschreven aanslagen IB/PVV ingetrokken bij brief d.d. 18 april 2017.”
2.1
In zijn brief van 2 mei 2017 heeft de Inspecteur ( [naam14] ) daarop aan belanghebbende onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van hetgeen is overeengekomen, heb ik de aanslagen 2007 en 2008 verminderd.
De Inspecteur heeft daarmee aan zijn verplichtingen voldaan. (…).
Van het - eenzijdig - opzeggen van een compromis kan geen sprake zijn.”
2.11
In zijn e-mail van 19 juni 2017 heeft de Inspecteur ( [naam14] ) aan de gemachtigde onder meer geschreven:
“Het staat voor mij wel vast dat de heer [belanghebbende] gehouden is aan het ter zitting gesloten compromis m.b.t. debetstand / uitdeling. Zelf heb ik voldaan aan hetgeen waartoe ik mij heb verbonden (vermindering aanslagen ib/pvv 2007 en 2008), nu is de heer [belanghebbende] aan de beurt om te leveren.
(…)
U sprak voorts de bereidheid uit alsnog een gesprek aan te gaan met mijn VPB collega’s, de heren [naam12] en [naam13] . Ik deel deze informatie met mijn collega’s.”
2.12
Belanghebbende heeft 31 augustus 2017 zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een verzamelinkomen van € 151.369, volledig bestaande uit het inkomen uit werk en woning.
2.13
Op 12 en 13 oktober 2017 heeft de behandeling van het tweede onderzoek ter zitting inzake de procedures van de vennootschappen plaatsgevonden.
2.14
Op 23 oktober 2017 heeft de gemachtigde telefonisch overleg gevoerd met de Inspecteur. Op 17 november 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende een reactie gegeven op een door de Inspecteur gedaan voorstel. Hij heeft daarbij onder meer als volgt geschreven:
“We hebben met de leden van de meervoudige belastingkamer van rechtbank Arnhem afgesproken dat u hen zult mededelen in welke vraagstukken tussen partijen overeenstemming is bereikt.”
2.15
Met dagtekening 8 december 2017 heeft de Inspecteur een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd aan belanghebbende naar een verzamelinkomen van € 1.151.369. Het verzamelinkomen bestaat uit een inkomen uit werk en woning van € 151.369 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.000.000. Belanghebbende heeft op 21 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
2.16
Bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2019 heeft de Inspecteur het inkomen uit aanmerkelijk belang verlaagd tot € 882.353. Hij heeft daarbij aangegeven dat uitgegaan wordt van een te bruteren dividend van € 750.000, zoals overeengekomen op 9 december 2016. Volgens de Inspecteur wordt het bruto dividend dan € 882.353.
2.17
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank In de pleitnota van belanghebbende staat onder meer geschreven :
“Tijdens de zitting bij deze rechtbank van 9 december 2017 [Hof: bedoeld zal zijn 2016] is op voorspraak van de rechter door partijen getracht eerst tot een compromis betreffende de heffing van de inkomstenbelasting te komen. Tegelijkertijd is afgesproken dat voor de overblijvende geschilpunten betreffende [Hof: de vennootschappen] compromisonderhandelingen zouden worden gevoerd (…)”
2.18
Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende gebonden is aan het op 9 december 2016 met de Inspecteur gesloten compromis. Van dwaling bij belanghebbende is naar het oordeel van de Rechtbank geen sprake. Belanghebbende heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2016 geen voorbehoud gemaakt in die zin dat de instemming met het compromis afhankelijk zou zijn van de uitkomst van de compromisonderhandelingen over andere aanhangige zaken. Van schending van het vertrouwensbeginsel door de Inspecteur doordat deze zich niet aan het compromis heeft gehouden is evenmin sprake, aldus de Rechtbank. Andere aanslagen dan de aanslagen IB/PVV 2007, 2008, 2016 en 2017 maakten namelijk geen deel uit van het gesloten compromis.
2.19
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is primair in geschil of ter zitting van de rechtbank van 9 december 2016 rechtsgeldig een compromis tot stand is gekomen, hetgeen belanghebbende bestrijdt doch de Inspecteur verdedigt. Voor het geval op 9 december 2016 wel rechtsgeldig een compromis tot stand is gekomen is voorts in geschil of belanghebbende dat compromis bij brief van 18 dan wel 21 april 2017 rechtsgeldig heeft opgezegd, hetgeen belanghebbende stelt doch de Inspecteur bestrijdt. Daarnaast is in geschil of bij de aanslag IB/PVV 2016 rekening dient te worden gehouden met een terbeschikkingstellingsverlies ter grootte van € 462.918 zoals belanghebbende verdedigt en de Inspecteur bestrijdt.
3.2
Belanghebbende stelt in hoger beroep primair dat het tijdens de zitting van 9 december 2016 gesloten compromis niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, nu uit het proces-verbaal van die zitting niet blijkt dat het compromisaanbod van de Inspecteur zonder enig voorbehoud door belanghebbende is aanvaard. Subsidiair stelt belanghebbende dat hij het op 9 december 2016 gesloten compromis bij brief van 21 april 2017 rechtsgeldig heeft opgezegd omdat de Inspecteur zich eenzijdig aan de in het kader van het compromis gemaakte afspraken heeft onttrokken door niet verder te onderhandelen over de geschilpunten die ten aanzien van de vennootschappen nog bestonden. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat bij de aanslag IB/PVV 2016, met toepassing van de foutenleer rekening gehouden dient te worden met een terbeschikkingstellingsverlies ter grootte van € 462.918 en verzoekt belanghebbende om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten van belanghebbende.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat tijdens de zitting van de Rechtbank van 9 december 2016 door belanghebbende met de Inspecteur een compromis is gesloten met betrekking tot de afhandeling van de procedures die zien op de IB/PVV voor de jaren 2007, 2008, 2016 en 2017, welk compromis door belanghebbende zonder enig voorbehoud is aanvaard. Aan de aanvaarding is nimmer de voorwaarde verbonden dat de onderhandelingen met betrekking tot de geschilpunten die de vennootschappen betroffen en niet belanghebbende eveneens tot een compromis zouden moeten leiden. Verder stelt de Inspecteur dat er wel degelijk overleg met belanghebbende is geweest over die geschilpunten. Van het eenzijdig rechtsgeldig opzeggen van het compromis door belanghebbende kan dan ook geen sprake zijn, aldus de inspecteur. Het standpunt van belanghebbende met betrekking tot het terbeschikkingstellingsverlies acht de Inspecteur primair tardief en subsidiair stelt de Inspecteur dat een eventueel verlies in 2003 of uiterlijk in 2011 zou hebben moeten zijn genomen.
3.4
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank ter verdere behandeling en subsidiair tot vernietiging van de van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur, vernietiging van de aanslag IB/PVV 2016 en tot het vaststellen van een verlies uit werk en woning voor het jaar 2016 van € 311.549 (zijnde € 151.369 -/- € 462.918).
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Is een rechtsgeldig compromis tot stand gekomen?
4.1
Uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 9 december 2016 (hierna: het proces-verbaal) blijkt dat de Rechtbank na de schorsing van het onderzoek om 11.53 uur om partijen de gelegenheid te geven tot onderling overleg, en voortzetting van de behandeling ter zitting om 13.04 uur, heeft geconstateerd dat tussen partijen een compromis is gesloten over de aanslagen IB/PVV 2007, 2008, 2016 en 2017 van belanghebbende. Beide partijen hebben afgezien van het opnemen van het compromis in een uitspraak doch hebben verklaard dat opname in het proces-verbaal volstaat.
4.2
Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep, onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2021, nr. 20/00162, ECLI:NL:GHSHE:2021:127, dat op de zitting van 9 december 2016 een compromis stand is gekomen. Belanghebbende stelt dat de vastlegging in het proces-verbaal onvoldoende is om te concluderen dat tussen partijen een compromis werd bereikt omdat uit het betreffende proces-verbaal niet blijkt dat belanghebbende het compromisaanbod van de Inspecteur zonder enig voorbehoud heeft aanvaard. De inspecteur is van mening dat een geldig compromis tot stand is gekomen en kan zich vinden in de weergave van deze overeenkomst in het proces-verbaal van de rechtbank.
4.3
Uit de vastgestelde feiten (2.3 en 2.5) blijkt dat de Inspecteur de door hem gestelde onttrekking bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2007 en 2008 van € 5.773.498 heeft teruggenomen, waartegenover belanghebbende correcties voor de IB/PVV 2016 en 2017 heeft geaccepteerd. Het compromis heeft daarmee de vorm van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het Hof stelt voorop dat een vaststellingsovereenkomst ook op mondelinge wijze tot stand kan komen. Indien één van de betrokken partijen stelt dat tijdens een zitting bij een rechter een mondelinge vaststellingsovereenkomst is gesloten en de andere partij dit betwist, moet de totstandkoming hiervan voldoende duidelijk uit het van deze zitting opgestelde proces-verbaal blijken.
4.4
Uit het verloop van de zitting zoals opgenomen in het proces-verbaal (2.5) blijkt dat de Rechtbank aan partijen heeft voorgehouden of zij het, gelet op de uitlatingen van [naam14] , over de IB/PVV-zaken eens zouden kunnen worden en dan verder te kijken. Na de schorsing van het onderzoek om 11.53 uur om partijen de gelegenheid te geven tot onderling overleg, en voortzetting van de behandeling ter zitting om 13.04 uur heeft [naam14] verklaard dat op punten al overeenstemming is bereikt en die overeenstemming concreet benoemd. Daarnaar bevraagd door de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat het compromis goed voelde (“Anders had ik daar niet mee ingestemd”). Vervolgens heeft [naam15] desgevraagd de onderhandelingen nader toegelicht en per belastingplichtige aangegeven welke punten van geschil er nog waren en welke afspraken partijen daarover hebben gemaakt dan wel van welke zijde hierover een nader voorstel zou worden ingebracht.
4.5
In het onderhavige geval blijkt uit het proces-verbaal naar het oordeel van het Hof duidelijk van de totstandkoming van het compromis en is een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. In dat verband wijst het Hof tevens op de brief van belanghebbende van 21 april 2017 aan de Ontvanger (2.9) waarin hij bevestigt dat tijdens de mondelinge behandeling van het beroep d.d. 9 december 2016 een compromis werd bereikt ter zake van de aanslagen IB/PVV, zonder dat hij van een door hem gemaakt voorbehoud melding maakt.
Rechtsgeldige opzegging van het compromis ?
4.6
Subsidiair stelt belanghebbende dat hij het op 9 december 2016 gesloten compromis bij brief van 18 april 2017 rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat de Inspecteur zich eenzijdig aan de in het kader van het compromis gemaakte afspraken heeft onttrokken door niet verder te onderhandelen over de geschilpunten die ten aanzien van de vennootschappen nog bestonden. Belanghebbende is daarom van mening dat hij niet aan het compromis gebonden is, omdat de Inspecteur zijn deel van de gemaakte afspraken niet is nagekomen.
4.7
Voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende het gesloten compromis rechtsgeldig mocht opzeggen dient allereerst door middel van uitleg van de overeenkomst de aard en inhoud van de overeenkomst te worden beoordeeld. Zoals het Hof hiervoor heeft geoordeeld, hebben partijen tijdens de zitting van de Rechtbank van 9 december 2016 rechtsgeldig een mondelinge overeenkomst gesloten, waarvan de totstandkoming duidelijk blijkt uit het proces-verbaal van de zitting (2.5). Voor de uitleg van die overeenkomst kan de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) overeenkomstig worden gebruikt, in die zin dat – nu taalkundige uitleg van bepalingen niet aan de orde is – het voor die uitleg aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het compromis mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.8
De wijze van totstandkoming van het compromis ter zitting van de Rechtbank op 9 december 2016 kan naar het oordeel van het Hof door partijen redelijkerwijs niet anders zijn begrepen dan dat partijen ter zitting van de Rechtbank van 9 december 2016 een compromis hebben gesloten met betrekking de in geschil zijnde IB/PVV zaken en voor wat betreft de Vpb-zaken aangaande de vennootschappen nader in overleg zouden gaan teneinde te bezien of ook daarvoor een compromis zou kunnen worden bereikt. Daarbij neemt het Hof in overweging dat belanghebbende ondernemer is en ter zitting werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.T. Schlepers, zijnde een advocaat-fiscalist. Dit oordeel van het Hof vindt mede bevestiging in de pleitnota van belanghebbende bij de Rechtbank (2.17). Naar het oordeel van het Hof houdt dit voor partijen een inspanningsverplichting in. Dat – zoals belanghebbende in beroep en in hoger beroep stelt – hij slechts heeft ingestemd met een compromis, nadat de Inspecteur had toegezegd bereid te zijn om ook over de niet in het compromis geregelde geschilpunten tot overeenstemming te komen, in die zin dat de totstandkoming van een dergelijke overeenstemming een (ontbindende) voorwaarde zou vormen voor het met betrekking tot de IB/PVV gesloten compromis acht het Hof niet aannemelijk. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2016 is op 15 december 2016 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft daarop niet aan de Rechtbank aangegeven dat het daarin verwoorde compromis niet juist of onvolledig zou zijn weergegeven. Dat de mogelijkheid bestond dat het nader overleg met betrekking tot de vennootschappen niet (geheel) tot overeenstemming tussen partijen zou leiden, blijkt ook uit het slot van het procesverbaal alwaar de Rechtbank de gemaakte afspraken aldus heeft samengevat dat de gemachtigde uiterlijk eind februari 2017 de Rechtbank zal informeren over hetgeen tot dan is besproken, welke geschilpunten nog bestaan en dat dan zal worden bekeken of zaken opnieuw op zitting moeten worden gepland.
4.9
Het Hof stelt voorop dat partijen, door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding en dat deze meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de onderhandelingspartner. Anders dan belanghebbende stelt kan niet worden geoordeeld dat de Inspecteur niet aan zijn inspanningsverplichtingen heeft voldaan. Na op 3 februari 2017 door de gemachtigde van belanghebbende te zijn uitgenodigd voor een gesprek heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om eerst een schriftelijk voorstel te doen (2.6). Op het namens belanghebbende verstrekte voorstel heeft de Inspecteur bij brief van 8 februari 2017 weliswaar geantwoord dat en waarom dat voorstel in de visie van de Inspecteur geen basis biedt voor een compromis, doch tevens verzocht om een reactie (2.8), hetgeen naar het oordeel van het Hof dient te worden verstaan als een uitnodiging tot het doen van een aangepast voorstel. Evenwel heeft belanghebbende – in ieder geval bij brief van 21 april 2017 aan de Ontvanger, met de inhoud waarvan de Inspecteur kennelijk kort daarna is bekend geworden – het gesloten compromis in april 2017 eenzijdig opgezegd (2.9). Op 23 oktober 2017 heeft de gemachtigde telefonisch overleg gevoerd met de Inspecteur en op 17 november 2017 heeft de gemachtigde namens belanghebbende een reactie gegeven op een door de Inspecteur gedaan voorstel (2.14). Van een zich onttrekken aan (verdere) onderhandelingen met belanghebbende door de Inspecteur is dan ook geen sprake.
Dwaling
4.1
Voor zover belanghebbende in hoger beroep nog heeft willen stellen dat het compromis op grond van bij belanghebbende aanwezige dwaling vernietigbaar is, verwerpt het Hof die stelling. Ingevolge artikel 6:228, lid 1, aanhef en onderdeel c, van het BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. Uit artikel 6:228, lid 2, van het BW, volgt dat de vernietiging niet worden gegrond op een dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven. Belanghebbende betoogt kennelijk dat de onjuiste voorstelling van zaken bij hem daarin heeft bestaan dat belanghebbende meende dat partijen ook ten aanzien van de geschilpunten aangaande de vennootschappen tot overeenstemming dienden te komen. Duidelijk is dat de Inspecteur nu juist niet van die veronderstelling is uitgegaan. De mogelijke dwaling dient daarnaast op grond van de omstandigheden van het geval voor rekening van belanghebbende te blijven, nu belanghebbende bij het sluiten van het compromis door een deskundige werd bijgestaan.
Terbeschikkingstellingsverlies
4.11
Belanghebbende stelt dat bij de aanslag IB/PVV 2016, met toepassing van de foutenleer rekening gehouden dient te worden met een terbeschikkingstellingsverlies ter grootte van € 462.918. Het betreft een lening in rekening courant die door belanghebbende in persoon is verstrekt aan [naam11] BV, en waarvan het bestaan blijkt uit de slotuitdelingslijst (2.2), aldus belanghebbende. [naam11] BV is in 2003 failliet gegaan. De Inspecteur stelt dat het standpunt van belanghebbende met betrekking tot het terbeschikkingstellingsverlies tardief is en subsidiair stelt de Inspecteur dat een eventueel verlies in 2003 of uiterlijk in 2011 in aanmerking genomen zou moeten zijn en dat hij op grond van hetgeen is bijgebracht niet kan achterhalen of een eventueel verlies al niet eerder door belanghebbende in aanmerking is genomen.
4.12
Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een fout in de zin van de foutenleer welke fout in het onderhavige jaar dient te worden gecorrigeerd. Het Hof acht belanghebbende daar niet in geslaagd. De verwijzing naar alleen de slotuitdelingslijst acht het Hof in dat verband volstrekt onvoldoende. Een leningsovereenkomst dan wel rekening-courant overeenkomst heeft belanghebbende niet overgelegd, noch heeft belanghebbende toegelicht wanneer (op welke tijdstippen) en onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden door hem gelden aan [naam11] BV zijn verstrekt. Ook heeft belanghebbende geen balansen met betrekking tot de terbeschikkingstelling overgelegd of fiscale gegevens met betrekking tot voorgaande jaren verstrekt. In de tot de stukken van het geding behorende systeemprint van de aangifte IB/PVV 2016 van belanghebbende is geen terbeschikkingsstellingsverlies opgenomen, noch wordt daarin melding gemaakt van een vordering op [naam11] BV, zodat aan de eventuele vordering van belanghebbende op [naam11] BV kennelijk reeds op 1 januari 2016 fiscaal geen waarde werd toegekend. Van een fout in de zin van de foutenleer die in 2016 dient te worden gecorrigeerd is naar het oordeel van het Hof reeds daarom geen sprake.
Slotsom
Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, en mr. R.A.V. Boxem en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 november 2021
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.