Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
VGZ Zorgverzekeraar N.V.in hoedanigheid van rechtsopvolger van
VGZ voor de Zorg N.V.,
IZA Zorgverzekeraar N.V.,
N.V. Zorgverzekeraar UMCen
N.V. Unive Zorg,
1.Het verdere verloop van de procedure
2.2. De beoordeling in hoger beroep
“Op geleide van ervaringen en optreden van ADS kan de snelheid van afbouw worden aangepast en eventuele tussenliggende doseringen worden toegevoegd (…).”
VGZ weigert vergoeding van afbouwmedicatie met dagdoseringen (waaronder taperingstrips) omdat volgens VGZ niet wetenschappelijk is aangetoond dat een dergelijk afbouwschema effectief is en het dus niet kan worden beschouwd als rationele farmacotherapie. Sinds het vonnis in de bodemprocedure hanteert VGZ, zo stelt zij, het beleid dat zij afbouw met dagdoseringen niet vergoedt omdat dat niet het meest economisch is.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld over de maatstaf waaraan moet worden getoetst of voldaan is aan het effectiviteitscriterium dat onderdeel vormt van het begrip rationele farmacotherapie (4.4 tot en met 4.9). De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat uit het document volgt dat er consensus is over het feit dat afbouw conform tabel 2 en 3 effectief is, dat op basis van het document niet kan worden geconcludeerd dat taperingstrips effectief zijn voor zover daarin een meer geleidelijke afbouw wordt gevolgd dan in tabel 2 en voor zover daarin ook in de eerste stap van tabel 3 een meer geleidelijke afbouw wordt gehanteerd (4.10 tot en met 4.16). De vereniging heeft onvoldoende aangevoerd om de effectiviteit van een meer geleidelijke afbouw in alle gevallen te kunnen aannemen. Een onderbouwing dat het afbouwen met dagdoseringen in alle gevallen beter is, is er niet. (4.17). De afbouw met dagdoseringen is volgens de rechtbank qua effectiviteit wel een alternatief voor de meer geleidelijke afbouw met weekdoseringen in tabel 3, stap 3 en verder van het document (4.18). Het partijdebat is niet toegespitst op de vraag of afbouw met dagdoseringen ook meest economisch is zodat de rechtbank daarover geen uitspraak kan doen (4.22).
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op de bezwaren die kleven aan vloeibare antidepressiva, deze niet zonder meer effectief zijn en dat het aan de arts of apotheker is om te beoordelen of een patiënt bij het afbouwen van antidepressiva desondanks gebruik kan maken van vloeibare medicatie. Het is niet aan VGZ om dat te toetsen, aldus de rechtbank (rov. 4.21). Wanneer geen vloeibare toedieningsvorm beschikbaar is of volgens de arts geen alternatief is en geen geregistreerd alternatief in tabletvorm beschikbaar is, is het gebruik van magistraal bereide geneesmiddelen conform stap 3 van tabel 3 aan te merken als rationele farmacotherapie. De rechtbank benadrukt vervolgens “
dat het document het mogelijk maakt om bij medische noodzaak al bij aanvang van het afbouwen van de antidepressiva af te wijken van tabel 2 en 3. Dit ligt in het domein van de arts,”aldus de rechtbank (rov. 4.22). De rechtbank heeft een deel van de vorderingen afgewezen omdat deze op verschillende punten te ruim zijn geformuleerd. Zouden die vorderingen worden toegewezen, dan zou VGZ alle magistraal bereide medicatie voor het afbouwen van antidepressiva moeten vergoeden althans dat voor patiënten met een verhoogd risico op onttrekkingsverschijnselen moeten doen. Dat hoeft VGZ niet te doen, ten minste niet zonder dat daarvoor een onderbouwing door een arts is vereist. De vorderingen met de strekking dat VGZ niet als voorwaarde voor vergoeding van afbouwmedicatie mag stellen dat de verzekerde eerst het schema van tabel 3 heeft gevolgd, heeft de rechtbank afgewezen omdat VGZ tijdens de mondelinge behandeling heeft “
erkend en toegezegd dat indien voorafgaand aan het afbouwen een onderbouwing van een arts voorhanden is dat het niet mogelijk is om af te bouwen overeenkomstig tabel 3, ook dan vergoeding van afbouwmedicatie zal plaatsvinden. De vereniging heeft dan ook geen belang meer bij toewijzing van deze vordering. Nu VGZ hiermee niet als voorwaarde voor vergoeding van afbouwmedicatie stelt dat de verzekerde eerst het schema in tabel 3 moet hebben gevolgd, zal ook de vordering onder VII worden afgewezen.”2.8 In een gelijktijdig met dit arrest gewezen arrest in de bodemprocedure heeft het hof, voor zover in deze kort gedingprocedure van belang, geoordeeld dat er (behoudens één grief) geen belang bestaat bij de beoordeling van de grieven die VGZ heeft gericht tegen de diverse oordelen van de rechtbank, kort gezegd omdat die grieven niet gericht zijn op het verkrijgen van een andere uitkomst maar zijn gericht tegen niet-dragende overwegingen.
I. VGZ verbiedt bij het afbouwen van antidepressiva als voorwaarde voor vergoeding te stellen dat de verzekerde eerst het schema in tabel 3 moet hebben gevolgd, althans vergoeding te weigeren omdat bij aanvang van het afbouwtraject is afgeweken van tabel 3, op straffe van een dwangsom;
II. VGZ gebiedt om afbouwmedicatie (mits meest economisch voor de zorgverzekeraar) te vergoeden indien de arts het noodzakelijk acht (waarbij de bepaling van de noodzaak uitsluitend ligt in het domein van de arts, hetgeen blijkt uit het voorschrift van deze arts al dan niet voorzien van een andere toelichting) om de verzekerde reeds bij aanvang van tabel 2 en/of 3 te laten afbouwen, op straffe van een dwangsom;
III. VGZ gebiedt bij de beoordeling van de vergoeding van afbouwmedicatie altijd aantoonbaar een individuele beoordeling te maken, op straffe van een dwangsom.
De beoordeling door het hof2.13 In de bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat afbouw met dagdoseringen in zoverre voldoet aan de omschrijving van rationele farmacotherapie dat dit qua effectiviteit een alternatief is voor de afbouw met weekdoseringen volgens tabel 3, vanaf stap 3. Vergoeding van afbouwmedicatie met dagdoseringen mag door VGZ, het vonnis in de bodemprocedure volgend, dan ook niet worden geweigerd omdat afbouw met dagdoseringen niet effectief is.
nietgeoordeeld dat de vraag of meer geleidelijke afbouw in dagdoseringen het meest economisch is, niet aan de orde is omdat deze afbouw niet dezelfde behandeling is als afbouw in weekdoseringen. Dat volgt ook niet overigens uit het vonnis. Dat betekent dat de kosten van dag- en weekdoseringen wel met elkaar vergeleken kunnen worden, zoals de voorzieningenrechter heeft gedaan. De vereniging heeft tegenover de betwisting van VGZ niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dagdoseringen het meest economisch zijn. Bewijslevering is, gelet op de aard van de procedure, niet aan de orde.
2.18 De vordering onder III berust op de stelling dat VGZ vergoedingsaanvragen van patiënten niet inhoudelijk individueel beoordeelt maar geautomatiseerde afwijzingen stuurt. Pas na een bezwaar of een klacht worden aanvragen beoordeeld. VGZ heeft hiertegen aangevoerd dat wanneer een verzekerde een standaard factuur indient zonder onderbouwing van een voorschrijvend arts, er inderdaad een gestandaardiseerde zorgkostenfactuur wordt verstuurd. Is die onderbouwing er wel of wordt er bezwaar ingediend, dan beoordeelt een medisch adviseur de aanvraag en ontvangt de verzekerde de uitkomst van deze beoordeling. Dat het dan gaat om standaard tekstpassages doet er niet aan af dat er een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden, aldus VGZ. De voorzieningenrechter heeft deze vordering zonder motivering afgewezen. In hoger beroep heeft de vereniging het verweer van VGZ niet gemotiveerd weerlegd. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat wanneer er een onderbouwde aanvraag tot vergoeding van afbouwmedicatie wordt ingediend, een individuele toetsing plaatsvindt. In zoverre is voor een veroordeling zoals onder III gevorderd, geen aanleiding. Het voert naar het oordeel van het hof te ver om van VGZ te verlangen voor elke aanvraag in op die patiënt toegespitste bewoordingen uiteen te zetten waarom de aanvraag wordt afgewezen. VGZ mag standaard tekstblokken hanteren zo lang daaraan, bij een door de arts onderbouwde aanvraag, een individuele beoordeling ten grondslag ligt. De vordering onder III wordt afgewezen.
3.De beslissing
30 november 2021.