Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof: 200.301.894
appellant, hierna: [appellant] ,
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Omstreeks september 2018 is de relatie tussen [appellant] en [de vrouw] geëindigd. [appellant] verliet de gezamenlijke woning en [de vrouw] bleef daarin achter. Enige tijd later is [de vrouw] vertrokken naar een andere huurwoning en is [appellant] weer in de voormalige gezamenlijke woning teruggekeerd. Een kennis met twee kinderen woont bij [appellant] in.
heeft van 2 juni 2014 tot en met 4 februari 2019 een eenmanszaak geëxploiteerd. Op 4 februari 2019 is hij fulltime in dienst getreden als tegelzetter bij een bedrijf in Rijssen.
maakt sinds 7 februari 2020 gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank Oost Nederland. Zijn leefgeld bedraagt € 70 per week.
- een schuld aan de belastingdienst van € 37.831,50, onder meer bestaande uit € 3.656,50
aan inkomstenbelasting 2016, € 15.557 aan inkomstenbelasting 2017 en € 11.678 aan
inkomstenbelasting 2018;
- een schuld aan Menzis van € 4.709,79 en
- een schuld aan het CJIB van € 429.
Wat betreft de eerste afwijzingsgrond verwijt de rechtbank [appellant] dat hij de boekhouding volledig uit handen heeft gegeven aan zijn toenmalige partner en dat hij op het voeren van de administratie geen toezicht heeft gehouden, waardoor een forse schuldenlast is ontstaan en onbetaald is gelaten. [appellant] had op zijn minst een grondige controle moeten uitoefenen op het voeren van de boekhouding en het doen van de vereiste belastingaangiften. Ditzelfde geldt voor de bewaarplicht van de administratie van de onderneming. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd de boekhouding van [de vrouw] terug te krijgen en bij de boekhouder financiële stukken, zoals jaarcijfers en belastingaangiftes, op te vragen. Het niet meer in bezit hebben van de boekhouding kan hem dan ook worden aangerekend. Verder heeft [appellant] zich niet verdiept in de aard en de wijze van ontstaan van de schuld aan de belastingdienst, nu hij heeft verklaard niet te weten waaruit deze bestaat en hoe deze is ontstaan. [appellant] kan nog steeds niet verklaren of de aanslagen inkomstenbelasting op aangifte of ambtshalve zijn opgelegd en of, indien de aanslagen ambtshalve zijn opgelegd, de schuld door alsnog aangifte te doen naar beneden kan worden bijgesteld.
Wat betreft de tweede afwijzingsgrond rekent de rechtbank het [appellant] aan dat hij gelet op zijn problematische schuldenlast en zeker in (het zicht van) een schuldsaneringsregeling zijn vrijgevige houding om zijn woning ter beschikking te stellen aan een kennis met twee kinderen zonder hiervoor een bijdrage in de kosten te vragen niet kan veroorloven.
is ook niet te goeder trouw geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan het CJIB van € 429, welke schuld volgens zijn ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring is ontstaan door het ontbreken van een geldig APK keuringsbewijs voor zijn toenmalige auto.
Wat betreft zijn schuld aan Menzis van ruim € 4.700, heeft [appellant] ter zitting gesuggereerd dat die schuld het totaal zou kunnen zijn van niet betaalde maandelijkse zorgpremie, eigen risico en eigen bijdragen over een langere periode in het verleden.
Hoewel dat op zichzelf geen onlogische verklaring is, kan het hof zonder concrete onderbouwing daarvan (bijvoorbeeld door middel van een schuldoverzicht van Menzis) niet zonder meer aannemen dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze schuld in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van zijn toelatingsverzoek te goeder trouw is geweest.
Op grond van deze schulden kan [appellant] in beginsel niet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
Hiertoe neemt het hof allereerst in aanmerking dat [appellant] na de relatiebreuk zijn onderneming heeft beëindigd en per dezelfde datum fulltime in loondienst is gaan werken. Zijn werkgever is zeer te spreken over zijn functioneren. Daarom heeft hij onlangs een contract voor onbepaalde tijd gekregen.
Verder heeft [appellant] nadat hij werd geconfronteerd met zijn precaire schuldensituatie niet getalmd en heeft hij samen met zijn broer en stiefvader geprobeerd inzicht te krijgen in zijn schulden. Zo is hij bijvoorbeeld samen met zijn broer naar de belastingdienst geweest en heeft hij pogingen ondernomen om de administratie bij de boekhouder en zijn ex-partner terug te halen. Dit is hem ten dele gelukt, zo blijkt ook uit de in hoger beroep overgelegde fiscale rapporten over de jaren 2017 en 2018 (productie 8, brief advocaat, 11 november 2021).
Voor [appellant] spreekt ook dat hij begin 2020 in budgetbeheer is gegaan en dat hij sindsdien, ook volgens zijn budgetbeheerder, geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Hierdoor kan worden aangenomen dat al langere tijd sprake is van een situatie waarin inzicht in en controle over de financiële situatie van [appellant] bestaat. Tot slot is ook van belang dat [appellant] duidelijk heeft gemaakt dat hij lering heeft getrokken uit het verleden. Hij bekijkt nu alle post die hij krijgt zelf en beseft maar al te goed dat hij zijn budgetbeheerder tijdig en volledig van alle benodigde informatie moet (blijven) voorzien.