ECLI:NL:GHARL:2021:10834

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.270.335
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen Nederlandse en Duitse bestuurder in Oostenrijk

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 9 februari 2018 in Oostenrijk, waarbij de heer [naam1] en [geïntimeerde1] betrokken waren. De Nederlandse bestuurder, Pruchnewski GmbH & Co. KG, vordert schadevergoeding van de Duitse bestuurder, [geïntimeerde1], en de verzekeraar Achmea Schadeverzekeringen N.V. De rechtbank had eerder de vorderingen van Pruchnewski afgewezen, wat leidde tot hoger beroep. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Oostenrijks recht van toepassing is, zoals bepaald in het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971. De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade die Pruchnewski heeft geleden door een verkeersfout. Het hof laat Pruchnewski toe om bewijs te leveren dat [geïntimeerde1] de botsing heeft veroorzaakt door op de weghelft van [naam1] terecht te komen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en bepaalt dat getuigen op afstand kunnen worden gehoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.335
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 346582)
arrest van 23 november 2021
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
Pruchnewski GmbH & Co. KG,
gevestigd te Gotha (Duitsland),
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Pruchnewski,
advocaat: mr. T. Teke,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerde1] en Achmea,
advocaat: mr. S. Odijk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 mei 2021 hier over. Bij dat arrest is een enkelvoudige mondelinge behandeling na memoriewisseling bepaald.
1.2
Die mondelinge behandeling is gehouden op 14 september 2021. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de vragen van het hof beantwoord. Daarbij is akte verleend van de door Pruchnewski in het geding gebrachte productie 21. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling is op verzoek van partijen arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 18 september 2019.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1
Op 9 februari 2018 waren de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) en [geïntimeerde1] betrokken bij een verkeersongeval in Oostenrijk, waardoor hun auto’s aanzienlijke schade hebben opgelopen. Deze zaak draait om de vraag of [geïntimeerde1] de schade van Pruchnewski moet voldoen, omdat hij volgens Pruchnewski door een verkeersfout tegen diens auto is aangereden.
3.2
Volgens Pruchnewski blijkt [geïntimeerde1] verkeersfout uit de aan [naam1] meegedeelde waarnemingen van de Oostenrijkse politieagenten die na het ongeval aanwezig waren. Deze agenten hebben hun waarnemingen gedocumenteerd en uit deze rapporten volgt volgens Pruchnewski dat [geïntimeerde1] op de weghelft van [naam1] terecht is gekomen, waardoor hun auto’s zijn gebotst. [geïntimeerde1] betwist dat hij een verkeersfout heeft gemaakt en bestrijdt dat dit uit de overgelegde politierapporten blijkt.

4.De vordering en beslissing bij de rechtbank

4.1
Pruchnewski heeft bij de rechtbank de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde1] en Achmea gevorderd tot betaling van een bedrag van € 40.155,34 aan schadevergoeding met rente en kosten.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en Pruchnewski veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

5.Beoordeling in hoger beroep

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Het hof neemt het oordeel van de rechtbank over dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat geïntimeerden woonachtig, dan wel gevestigd zijn in Nederland. De rechtbank heeft op grond van artikel 3 van Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 geoordeeld dat Oostenrijks recht van toepassing is. Pruchnewski heeft daar geen grief tegen gericht, zodat het hof de grieven naar Oostenrijks recht zal beoordelen. Met betrekking tot de wijze van procederen geldt op grond van artikel 10:3 BW het zogenaamde ‘lex fori processus’, of wel het recht van het land waar de procedure wordt gevoerd. Dit brengt mee dat bij de bespreking van de grieven het geschil in materiële zin (zoals de aansprakelijkheid en de schade) wordt beoordeeld naar Oostenrijks recht en dat op de procedurele aspecten van dit hoger beroep het Nederlandse procesrecht van toepassing is.
Aansprakelijkheid voor schade naar Oostenrijks recht
5.2
Zoals de rechtbank in ro 5.3 en 5.4 heeft overwogen, is het toepasselijke wettelijk kader de Oostenrijkse Eisenbahn- und Kraftfahrzeughaftpflichtgesetz (EKHG) waaruit volgt dat de eigenaar van de auto aansprakelijk is voor schade die is ontstaan door een verkeersongeval, tenzij sprake is van eigen schuld van de eigenaar van de auto die daarbij beschadigd is. In dat geval dient de schade verhoudingsgewijs te worden verdeeld.
5.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat Pruchnewski de bewijslast draagt van haar stelling dat [geïntimeerde1] het verkeersongeval heeft veroorzaakt door op de weghelft van [naam1] de botsing te veroorzaken. Tegen dat oordeel is geen grief aangevoerd, zodat ook het hof van deze bewijslastverdeling zal uitgaan.
Kern van het hoger beroep - toedracht van het ongeval
5.4 De kern van het hoger beroep is of Pruchnewski voldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde1] de botsing heeft veroorzaakt door met zijn auto op de weghelft van [naam1] terecht te komen. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam1] bergop reed in een rijdende colonne van auto’s, waarbij de bergwand zich vanuit zijn rijrichting aan de rechterzijde bevond en de vangrail aan de linkerzijde. Rond de plaats van het ongeval maakte de weg in deze rijrichting een flauwe bocht naar links. [geïntimeerde1] reed in omgekeerde richting, dus bergaf met een flauwe bocht naar rechts. De hierna afgebeelde foto, die door de politieagenten ter plaatse is gemaakt, geeft een beeld van de situatie vanuit de rijrichting van [naam1] :
5.5
Daarnaast staat vast dat de linker voorband van de auto van [naam1] door het ongeval van de velg is geraakt, waardoor de velg in direct contact kwam met het wegdek. [naam1] ’s auto is na het ongeval in het midden van de weg, gedeeltelijk op de weghelft van [geïntimeerde1] , tot stilstand gekomen. De auto van [geïntimeerde1] is gedraaid en met de voorkant tegen de bergwand tot stilstand gekomen.
5.6
Volgens Pruchnewski hebben in ieder geval twee politieagenten na het ongeval met beide partijen gesproken en de situatie uitgebreid bekeken. Daarbij hebben zij de sporen die de linker voorvelg van de auto van [naam1] heeft gemaakt in het wegdek aan hem getoond, waarbij het begin van dat spoor zich op zijn weghelft bevond. Dat blijkt volgens Pruchnewski ook uit de politierapporten die door haar in het geding zijn gebracht.
5.7
Op 10 februari 2018 is van het ongeval een rapport opgesteld door politieagent [naam2] van de Landespolizeidirektion Tirol, Polizeiinspektion Jenbach. Daarin zijn eerst de verklaringen van [naam1] en [geïntimeerde1] opgenomen. Beiden hadden na het ongeval geen verklaring voor de botsing, omdat het te snel was gegaan. Datzelfde gold voor andere getuigen van het ongeval. Uit het rapport volgt dat niemand van de ondervraagde personen de precieze toedracht van het ongeval kon beschrijven, omdat het daarvoor te snel was gegaan. Er zijn daarom ook geen gegevens van andere getuigen van het ongeval genoteerd. Vervolgens staat over de sporen op het asfalt in het rapport:

Die Beamten konnten bei der Aufnahme des Unfalles eindeutige Spuren (Kratzspuren der
beschädigten Reifen bzw Felgen) auf dem Asphalt feststellen. Diese lassen aufgrund der Spurenlage die Erkenntnis zu, dass [naam1] noch gerade am rechten Fahrbahnrand unterwegs war. Dies ist auf den Lichtbildem gut erkennbar, da sich bei seinem Fahrzeug nach der Kollision der Reifen von der Felge löste und die Felge Kratzspuren in den Asphalt brennte bzw hinterließ, siehe Fotobeilage.
Weiters kamen die Beamten aufgrund der Spurenlage zur Erkenntnis, dass [geïntimeerde1] bei der leichten Linkskurve bzw beim Ausgang der Kurve geringfügig auf die andere Fahrbahnseite gekommen sein dürfte und es dort schließlich zur Touchierung gekommen sei.”
Kort gezegd geeft deze politieagent in het rapport aan dat de agenten na het ongeval krassporen hebben vastgesteld die afkomstig waren van een velg. Op grond van deze krassporen wordt geconcludeerd dat [naam1] nog net op de rechter weghelft reed. Daarbij verwijst de agent naar de fotobijlage in het rapport. Tevens komen de agenten op grond van de sporen tot de conclusie dat [geïntimeerde1] bij de flauwe bocht respectievelijk aan het einde van de bocht enigszins op de andere weghelft terecht moet zijn gekomen, en daar uiteindelijk de auto’s zijn gebotst. In de fotobijlage zit onderstaande afbeelding (foto 9), waarbij door de agent wordt opgemerkt dat daarop de krassporen van de linker voorvelg van de auto van [naam1] zichtbaar is, waarvan het begin zich nog op zijn weghelft bevindt.
5.8
De Oostenrijkse agent [naam2] en zijn collega [naam3] , die beiden na het ongeval ter plaatse waren, schrijven op verzoek van de advocaat van Pruchnewski in een e-mail van 4 april 2019 dat de krassporen van de auto van [naam1] op foto 9 duidelijk zichtbaar zijn. Zij voegen daaraan toe dat de heer [geïntimeerde1] op de andere weghelft terecht moet zijn gekomen en daar het linker voorwiel van de auto van [naam1] moet hebben geraakt.
5.9
Naar aanleiding van de afwijzing van de vorderingen door de rechtbank heeft de advocaat van Pruchnewski de politieagenten verzocht om op de hiervoor afgebeelde foto 9 met pijlen het spoor aan te duiden. Politieagent [naam2] heeft per e-mail van 2 oktober 2019 de verzochte foto’s met pijlen gestuurd.
Bij de pijlen aan de linkerkant van de witte streep staat bij de bovenste pijl dat daar ongeveer het spoor begint en bij de onderste pijl dat daar het spoor ongeveer eindigt. Daarbij staat dat de rijrichting van [naam1] de linker weghelft is, dus dat de foto is genomen vanuit de rijrichting van [geïntimeerde1] .
5.1
Naar aanleiding van de stellingen van [geïntimeerde1] in de memorie van antwoord heeft de advocaat van Pruchnewski nieuwe vragen gesteld aan de politieagenten. Daarop heeft dezelfde politieagent [naam2] op 9 september 2020 onder meer geschreven:

Nach neuerlicher Durchsicht der ersten Lichtbildbeilage kann bestätigt werden, dass tatsächlich die Fahrtrichtungen der Lenker verwechselt wurden. Tatsächlich fuhr Hr [naam1] bergauf und Hr [geïntimeerde1] bergab.
(…)
Es wird bestätigt, dass es richtig ist, dass die Pfeile irrtümlich entgegengesetzt eingefügt
wurden.
(…)
Es wird nochmals bestätigt, dass die Pfeile in den übermittelten Bildern 9+10 falsch
(entgegengesetzte Fahrtrichtungen) eingesetzt wurden.
De agent geeft daarmee in diverse bewoordingen aan dat de rijrichtingen van [naam1] en [geïntimeerde1] op de hiervoor afgebeelde foto 9 per vergissing verkeerd om zijn geplaatst en dat de pijlen in tegenovergestelde richting zijn geplaatst.
5.11
Vervolgens stuurt agent [naam2] op 23 september 2020 aan de advocaat van Pruchnewski wederom een e-mail met de fotobijlage van het ongevalsrapport waarin de teksten zijn aangepast en pijlen zijn toegevoegd. In deze bijlage is foto 9 als volgt opgenomen:
Bij de toelichting over het begin van het spoor wordt nu verwezen naar foto 5. Daarnaast is toegevoegd dat deze foto bergop is genomen (de rijrichting van [naam1] ). Bij foto 5 zijn pijlen toegevoegd met een toelichting, waarbij staat aangegeven dat de (rode) pijl het beginnende krasspoor van de velg van de auto van [naam1] toont en de blauwe pijl de eindpositie van zijn auto. Ook deze foto is bergop genomen. Zie de afbeelding hieronder.
5.12
Bij hun conclusie in het ongevalsrapport dat [geïntimeerde1] op de weghelft van [naam1] terecht is gekomen en daar tegen diens auto is aangereden, wordt door de Oostenrijkse politieagenten expliciet aangegeven dat dit duidelijk blijkt uit de fotobijlage. Het hof kan deze conclusie echter niet afleiden uit de diverse fotobijlagen die in het geding zijn gebracht. Bovendien kan het hof de pijlen zoals die zijn aangegeven op foto 9 van 2 oktober 2019 (zie de afbeelding in 5.12) - ook als die in tegengestelde richting bekeken dienen te worden - niet rijmen met de pijlen die zijn aangegeven op foto 5 op 23 september 2020 (zie de afbeelding hiervoor bij 5.14). Het hof kan op geen van de foto’s van de diverse fotobijlagen duidelijke sporen zien op de weghelft van [naam1] .
5.13
Pruchnewski is weliswaar van mening dat met de informatie van de politieagenten voldoende is bewezen dat [geïntimeerde1] het ongeval door een verkeersfout (het over de middenstreep uitwijken van de eigen weghelft en daarbij aanrijden tegen de auto van [naam1] op diens weghelft) heeft veroorzaakt, maar dat staat op basis van deze stukken nog niet zonder meer vast. Nu Pruchnewski zich voor zijn vordering tot schadevergoeding beroept op de door hem gestelde feiten met betrekking tot het ongeval zal het hof hem toelaten deze feiten en omstandigheden te bewijzen.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal Pruchnewski toelaten tot het leveren van bewijs. Indien hij getuigen uit Oostenrijk wil horen zal het hof de mogelijkheid bieden om deze op afstand via een videoverbinding te horen. Daarbij zal Pruchnewski moeten zorgdragen voor de aanwezigheid van een tolk. Deze kan eveneens via een videoverbinding aanwezig zijn. Dan zal Pruchnewski er zorg voor moeten dragen dat de tolk zowel digitaal contact heeft met het hof als met de getuigen.
6.2
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Pruchnewski toe te bewijzen dat het verkeersongeval waarbij [naam1] en [geïntimeerde1] op 9 februari 2018 waren betrokken is veroorzaakt door (een verkeersfout van) [geïntimeerde1] ;
bepaalt dat, indien Pruchnewski dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. D.M.I. de Waele, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat Pruchnewski het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum van 14 december 2021waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat Pruchnewski overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen ( [geïntimeerde1] in persoon / Pruchnewski vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, L. Janse en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.