In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de biologische vader in zijn verzoek om omgang met zijn minderjarige kind. De biologische vader had eerder toestemming gekregen om het kind te erkennen, maar zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling was door de rechtbank Midden-Nederland aangehouden. De moeder van het kind verzet zich tegen de ontvankelijkheid van de biologische vader, met het argument dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hen. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van 'family life' tussen de biologische vader en het kind, maar dat er wel sprake is van inmenging in het recht op private life van de biologische vader. Het hof benadrukt dat de biologische vader recht heeft op een inhoudelijke belangenafweging, waarbij ook de belangen van het kind en zijn juridische ouders moeten worden meegewogen. De beslissing van de rechtbank om de biologische vader ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot omgang wordt bekrachtigd, maar het hof laat open dat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot omgang nog kan leiden tot afwijzing.