In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroepen tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de aanslagen voor de jaren 2012 en 2014, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepen niet tijdig waren ingediend. Het Hof heeft de zaak op 16 november 2021 behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de beroepen niet-ontvankelijk had verklaard voor de navorderingsaanslag IB/PVV over 2012, omdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift pas begon te lopen toen de gemachtigde op de hoogte was van de uitspraak op bezwaar. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep inzake de navorderingsaanslag. Voor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 oordeelde het Hof dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Daarnaast heeft het Hof de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014 vernietigd, omdat deze niet tijdig was behandeld door de Inspecteur. De uitspraak van het Hof heeft geleid tot de terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank voor verdere behandeling.