Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Ewijk;
- mevrouw [naam2] (hierna: [naam2] ) en mevrouw [naam3] , namens de
Nederland Werksaam Coöperatie U.A. en
- de bewindvoerder.
* bijlage 1: zienswijze mr. M.A.J. Nijenhuis namens de rechter-commissaris van 4 oktober
2021, aangevuld bij een bericht van 6 oktober 2021;
* bijlage 2: rapporten Berekening VTLB Calculator 1 januari 2020 t/m 31 december 2020;
* bijlage 3: bij- en afschrijvingen boedelrekening (ABN-AMRO) over periode 1 januari
2021 t/m 7 oktober 2021;
* bijlage 4: overzicht afdrachtverplichting [de echtgenoot] (hierna: [de echtgenoot] ), echtgenoot van
[appellante] , van juli 2018 tot en met juni 2021 en
* bijlage 5: financieel eindverslag [appellante] en [de echtgenoot] van 7 oktober 2021 (restant boedel-
saldo na opname salaris bewindvoerder: € 3.990,04) en
- een brief van mr. Van Ewijk van 11 oktober 2021 met:
* productie 13, bestaande uit een e-mail van [naam2] aan mr. Van Ewijk van 27 sep-
tember 2021, een e-mail van mr. Van Ewijk aan de bewindvoerder van dezelfde datum,
een op 22 september 2021 door [naam4] AA van Accountants en Belasting-
adviseurs NEW Financials (hierna: New Financials) opgestelde fictieve eindafrekening van de ledenrekening per 30 juni 2021 van [appellante] met bijlagen en
* productie 14: een factuur van New Financials van 6 oktober 2021 aan Werksaam voor het
opstellen van een brief aan het hof en overleg ten bedrage van € 235,95.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
- [appellante] , geboren [in] 1966, is in gemeenschap van goederen gehuwd met
[de echtgenoot] die gelijktijdig met [appellante] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft [de echtgenoot] inmiddels de schone lei verleend;
- [appellante] heeft ongeveer 30 jaar in de pakketbezorging gewerkt: de eerste 20 jaar in
loondienst en vanaf 2008 tot 2017 samen met [de echtgenoot] als zelfstandig ondernemer;
- op 1 mei 2017 is [appellante] als medewerker koeriersdienst gaan werken bij de coöperatie Werksaam op basis van een als zodanig aangeduide arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd;
kan vermoeden dat deze vertrouwelijk zijn;
- bij brief van 30 oktober 2018 heeft de rechter-commissaris [appellante] erop gewezen dat zij, in
strijd met de informatieplicht, geen inzage geeft in de ledenrekening bij Werksaam,
waardoor de bewindvoerder geen inzicht heeft in de omzet en kosten van [appellante] . Daarbij
is [appellante] tot 30 november 2018 in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder van de
benodigde informatie te voorzien;
waarbij ook [naam2] is verschenen. Tijdens het verhoor heeft [appellante] zich beroepen op
haar geheimhoudingsplicht;
- de rechter-commissaris heeft op 23 december 2018 de regeling van [appellante] voorgedragen
voor een tussentijdse beëindiging, onder andere op de grond dat [appellante] niet voldoet aan de
informatieverplichting door geen informatie te verstrekken over haar arbeids- en
samenwerkingsovereenkomst en over de hoogte van haar totale verdiensten;
- tijdens de tussentijdse beëindigingszitting op 7 februari 2019 heeft de rechtbank [appellante]
voorgehouden dat de bewindvoerder de gevraagde informatie nodig heeft met het oog op
het berekenen van de hoogte van de afdrachten aan de boedel en om te controleren of
aanspraak maakt op extra betalingen uit Werksaam. Omdat [appellante] had aangegeven
inmiddels bereid te zijn deze informatie ter inzage te verstrekken, heeft de rechtbank de
voordracht bij vonnis van 21 februari 2019 afgewezen;
- in dat vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat gezien het feit dat [appellante] tegen
een minimumloon bij Werksaam werkt aan de orde is, of zij meer kan verdienen in een
ander dienstverband dan haar huidige. Aan [appellante] is verder voorgehouden dat het niet zo
kan zijn dat zij tijdens haar schuldsaneringsregeling een surplus opbouwt door de winst
bewust af te romen, omdat dit nadelig is voor de crediteuren. [appellante] zal aan het eind van
haar regeling moeten aantonen dat zij zich voldoende heeft georiënteerd en op die manier
heeft voldaan aan de inspanningsverplichting;
- bij beschikking van 18 april 2019 heeft de rechter-commissaris, op verzoek van [appellante] ,
de overweging van de rechtbank met betrekking tot de inspanningsverplichting aldus nader
gespecificeerd dat nu geen sprake is van een loondienstverband de sollicitatieverplich-
ting volledig van toepassing is [appellante] . Hiertegen is [appellante] niet in hoger beroep gegaan.
de accountant van Werksaam, New Financials Accountants en Belastingadviseurs, zaluiterlijk 27 september a.s.een fictieve eindafrekening maken van de ledenrekening van [appellante] , uitgaande van beëindiging per 30 juni 2021. Het saldo op de ledenrekening bedraagt per 30 juni 2021 € 21.794,68 en zal worden gecorrigeerd met eventuele kosten en opbrengsten die betrekking hebben op de werkzaamheden tot 30 juni 2021, maar die nog niet verwerkt zijn in het bedrag van € 21.794,68 [1] . Vervolgens zal de uitkomst daarvan worden gecorrigeerd tot een netto bedrag;
mr. Van Ewijk draagt er zog voor dat de - zo nodig met stukken onderbouwde - eindafrekening van de accountant direct daarna beschikbaar wordt gesteld aan de bewindvoerder, die hierover in overleg zal treden met de rechter-commissaris [2] ;
uiterlijk11 oktober a.s.ontvangt het hof van mr. Van Ewijk de eindafrekening van de accountant en een, zo mogelijk in samenwerking met de bewindvoerder, tot stand gekomen voorstel waarin wordt uitgewerkt hoe en op welke termijn het op de eindafrekening van de accountant vermelde, als “boedelachterstand” aan te merken, bedrag door [appellante] zou kunnen worden ingelopen. Indien de bewindvoerder haareigen visie (eventueel met de visie van de rechter-commissaris) wenst in te brengen, moet zij dat uiterlijk 11 oktober a.s. (met kopie aan mr. Van Ewijk) hebben gedaan.
Het hof van oordeel dat alleen al uit het gegeven dat het loon van [appellante] niet is gegarandeerd en dat zij zelf omzet moet genereren om haar recht op loon te garanderen, kan worden afgeleid dat er tussen [appellante] en Werksaam geen sprake is van een reguliere loondienstbetrekking. De keerzijde van deze constructie is dat als er dankzij de werkzaamheden van een lid veel omzet in de coöperatie wordt gegenereerd, op rekening van het lid personeel wordt ingehuurd en een winstsaldo wordt opgebouwd. Verder worden investeringen, bijvoorbeeld voor een bus, via het loon van het lid afgerekend. Feit is dus dat geen sprake is van een zuivere arbeidsovereenkomst maar ook niet van ondernemerschap. Dit sluit aan bij maatschappelijke tendensen waarbij diverse tussenvormen gangbaar zijn. Dat gegeven hoeft echter niet per se een probleem op te leveren binnen het wettelijk schuldsaneringstraject. Hierbij is essentieel dat als de toelatingsrechter bij de beoordeling van het verzoek tot toelating op de hoogte is van de constructie waarbinnen de saniet op dat moment zijn werkzaamheden verricht en inkomen verwerft, deze aan de saniet duidelijk maakt of zo’n constructie binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegestaan of niet. In de gegeven situatie staat vast dat [appellante] bij aanvang van haar regeling al werkzaam was in de onderhavige constructie en dat de toelatingsrechter daarvan op de hoogte was. Verder is bij het verhoor door de rechter-commissaris tegen [appellante] gezegd dat het haar in beginsel niet verboden is in een dergelijke constructie te werken, maar dat daarin - kort gezegd - wel meer inzicht moest worden verschaft. Hierdoor kwam [appellante] in feite tussen twee vuren te zitten. Haar kan wel worden verweten dat zij meer en voortvarender te werk had moeten gaan om opening van zaken te geven, maar zij had in deze ook te maken met de (zeer) terughoudende opstelling van de coöperatie en het risico dat er sancties konden volgen zoals verlies van haar lidmaatschap van de coöperatie en daarmee haar inkomen indien zij teveel informatie zou prijsgeven. Aan de andere kant wist [appellante] ook dat de bewindvoerder en de rechter-commissaris de druk die al op haar lag om inzicht te verschaffen verder zouden opvoeren als zij niet met meer informatie over de brug zou komen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de wijze waarop [appellante] is omgegaan met het verstrekken van informatie en stukken over deze kwestie haar tot op zekere hoogte te verwijten valt, maar dat dit verwijt niet van zodanige aard is dat dit aanleiding zou moeten zijn om haar de schone lei te onthouden.
Het hof is op grond van het volgende van oordeel dat ook dit verzuim in dit geval gezien alle feiten en omstandigheden niet tot de conclusie moet leiden dat [appellante] de schone lei moet worden onthouden.
Ondanks de met documentatie gestaafde, als belastend te beschouwen gezinsomstandigheden waarmee [appellante] al geruime tijd van doen heeft - haar echtgenoot is arbeidsongeschikt en kampt met lichamelijke en psychische klachten en verslaving en ook haar zoon behoeft speciale zorg en aandacht - heeft zij vanaf haar toelating tot de schuldsaneringsregeling steeds fulltime gewerkt. Dit is prijzenswaardig.
Mede in aanmerking genomen het feit dat [appellante] een beperkte opleiding heeft en in haar werkzame leven uitsluitend in de pakketbezorging heeft gewerkt (en dus geen ervaring in een andere branche heeft opgedaan) en haar kansen op de arbeidsmarkt in die zin gezien leeftijd en opleidingsniveau behoorlijk beperkt waren, kon van haar in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de relatieve zekerheden die zij bij de coöperatie had, zou opgeven voor een baan elders. Niet aannemelijk is dat [appellante] , in een andere baan substantieel meer had kunnen verdienen dan in haar werkverhouding tot de coöperatie (het wettelijk minimumloon dat zij aanvankelijk van Werksaam ontving is in de loop van de tijd enkele keren verhoogd). Daarbij neemt het hof ook in aanmerking, dat een andere baan mogelijk extra druk op het al zwaar belaste gezin van [appellante] zou hebben gelegd en een negatief effect zou hebben gehad op de uitvoering van haar zorgtaken.
En verder moet hierbij worden betrokken dat de bewindvoerder tijdens de zitting op 13 september 2021 desgevraagd heeft verklaard dat als [appellante] in aanmerking zou zijn gekomen voor een andere baan met een (wettelijke) proeftijd en waarschijnlijk met een contract voor bepaalde tijd, de kans zeer groot geweest zou zijn dat de rechter-commissaris daarvoor geen toestemming zou hebben gegeven.
€ 21.794,68 (de stand van de ledenrekening op 30 juni 2021). Na aftrek van de nog tot 30 juni 2021 te verwerken opbrengsten en kosten resteert een bruto bedrag ter afrekening van € 7.701,41. Rekening houdend met een bedrag van in te houden loonheffing van € 3.317,77 resteert volgens New Financials aldus een batig saldo van € 4.383,64. Dit bedrag wordt op de overgelegde salarisspecificatie over de periode 2021-6 als beëindigingsvergoeding omschreven.
In reactie op de fictieve eindafrekening stelt de bewindvoerder dat deze berekening onvoldoende transparant is en dat de daarin genoemde bedragen en/of de noodzakelijkheid van de daarin aangegeven kosten/bedragen op geen enkele wijze door haar kunnen worden getoetst.