ECLI:NL:GHARL:2021:10235

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
200.272.605
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Leeuwarden. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij de tussenpersoon Spaar Select betrokken was. De geïntimeerde vorderde een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij geen restschulden verschuldigd is. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de geïntimeerde als cliënt te accepteren, terwijl Spaar Select geen vergunning had om advies te geven. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die de geïntimeerde heeft geleden. Het hof oordeelde dat de vordering van de geïntimeerde niet was verjaard, omdat hij tijdig zijn rechten had voorbehouden. De advisering door Spaar Select werd als onrechtmatig beschouwd, omdat deze niet beschikte over de benodigde vergunning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Dexia in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.272.605
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: 6621416)
arrest van 2 november 2021
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer uit Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard uit Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 9 april 2019 en 17 september 2019 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 december 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlaten producties van Dexia.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 april 2019 de feiten uitvoerig vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat ook van die feiten uit. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia enerzijds en [geïntimeerde] en zijn partner anderzijds zijn vier effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomsten:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Vooruit-betaling
Termijn-bedrag
1
[nummer1]
22-12-1999
Allround Sparen
€ 10.890,72
240 maanden
n.v.t.
€ 45,38
2
[nummer2]
22-12-1999
Allround Sparen
€ 10.890,72
240 maanden
n.v.t.
€ 45,38
3
[nummer3]
22-12-1999
Allround Sparen
€ 10.890,72
240 maanden
€ 2.178,15
n.v.t.
4
[nummer4]
22-12-1999
Allround Sparen
€ 108.807,20
240 maanden
€ 21.781,45
n.v.t.
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomsten is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden. Namens Spaar Select heeft de heer [naam1] tijdens een aantal huisbezoeken met [geïntimeerde] gesproken over zijn financiële situatie en wensen. [geïntimeerde] heeft aangegeven eerder te willen stoppen met werken, te willen sparen voor de studie van de kinderen en te willen sparen voor een grote financiële uitgave, zoals de aanschaf van een auto. Op grond hiervan heeft [naam1] een Persoonlijk Financieel Plan (hierna: PFP) opgesteld en aan [geïntimeerde] toegelicht. In het PFP wordt onder meer voorgesteld om de overwaarde in de woning te gebruiken voor verhoging van de huidige hypotheeklening, waarmee de aandelenleaseovereenkomsten zouden kunnen worden bekostigd.
3.4.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomsten in totaal € 29.994,72 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] geen bedrag aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomsten zijn in januari 2005 met een restschuld van in totaal € 16.157,48 geëindigd. De restschuld heeft [geïntimeerde] aan Dexia voldaan.
3.5.
Bij brief van 13 april 2007 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens
[geïntimeerde] aan Dexia bericht dat zij de nietigheid van de overeenkomsten inroept wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans de overeenkomsten worden vernietigd, althans worden ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
3.6.
Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM). [1] [geïntimeerde] heeft door middel van een “op-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
3.7.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. [2] Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. [3] In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. [4]
3.8.
Bij brieven van 9 oktober 2009 en 23 januari 2012 heeft Leaseproces namens meerdere afnemers, waaronder [geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
3.9.
Dexia heeft op 18 januari 2012 op grond van het hofmodel aan [geïntimeerde] een bedrag van € 14.636,29 uitgekeerd.
3.10.
Bij brief van 8 november 2016 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] Dexia gesommeerd, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, over te gaan tot terugbetaling van alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft primair in conventie ten aanzien van de vier overeenkomsten een verklaring voor recht gevorderd dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomsten heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] geen restschulden verschuldigd is en dat Dexia aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden hypotheekschade nader op te maken bij staat, alsook vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd afgifte van een kopie van het procesdossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) en voorts (onvoorwaardelijk) een verklaring voor recht dat de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet bloot staan aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [geïntimeerde] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select hem niet alleen heeft aangebracht, maar ook persoonlijk heeft geadviseerd, waarvoor Spaar Select geen vergunning bezat. Daarnaast heeft hij Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door hem betaalde inleg (vooruitbetalingen, termijnbetalingen, eventuele aflossingen) en de restschuld minus een door Dexia uitbetaald bedrag van
€ 14.636,29, dividenduitkeringen en het fiscale voordeel ad € 2.360,50, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van de hypotheekkosten is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De motivering

5.1.
Dexia is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter en heeft daartegen vijf grieven aangevoerd. In hoger beroep gaat het om de volgende punten:
- De verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] (grief I)
- De advisering door Spaar Select als cliëntenremisier (grieven II tot en met IV)
- De proceskostenveroordeling (grief V)
5.2.
De grieven kunnen niet slagen naar het oordeel van het hof. Het hof zal uitleggen waarom het tot dit oordeel gekomen is.
Verjaring
5.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.4.
[geïntimeerde] heeft Dexia een brief gestuurd op 13 april 2007, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] zijn vorderingen gestuit bij brieven van
9 oktober 2009 en 23 of 24 januari 2012.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] vijf jaar eerder dan de brief van
13 april 2007, dus op 13 april 2002, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, derhalve in 2005. Op grond van de brief van 13 april 2007 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomsten, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23 dan wel 24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [5] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (verder NR 1999) is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging.
beroep op billijkheidscorrectie - advisering
5.6.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [6] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.7.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Blijkens de overgelegde cliëntenremisierovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select trad Spaar Select in die rechtsverhouding op als cliëntenremisier voor Dexia en stond zij als zodanig geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 [7] blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader.
5.8.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd. In november 1999 heeft [geïntimeerde] een afspraak gemaakt met Spaar Select ( [naam1] ) om met hem zijn financiële positie door te nemen. Deze heeft tijdens zijn bezoek geïnformeerd naar de financiële wensen van [geïntimeerde] . [naam1] heeft vervolgens op 8 december 1999 een PFP opgesteld dat in een tweede gesprek is toegelicht. In het PFP is uiteengezet dat de financiële wensen van [geïntimeerde] konden worden gerealiseerd door middel van het afsluiten van een combinatie van de effectenleaseproducten “Pensioen Effect”, “Studie Effect” en “Auto Effect” bij (de rechtsvoorganger van) Dexia. Ter financiering van deze producten zou de overwaarde in de woning worden aangewend voor het verhogen van de lopende hypotheek. Hieruit zou een bedrag van NLG 52.800,- worden gebruikt voor de vooruitbetaling van de aandelenleaseovereenkomsten. De maandlasten zouden ongeveer gelijk blijven.
5.9.
Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Het hof overweegt als volgt.
5.10.
[geïntimeerde] betoogt – onderbouwd met stukken – dat [naam1] zijn financiële situatie met [geïntimeerde] heeft besproken. [geïntimeerde] heeft [naam1] daarbij inzage gegeven in zijn jaarinkomsten en de jaarinkomsten van zijn partner, de omvang van de hypotheek en de omvang van de maandlasten. Daarop heeft [naam1] [geïntimeerde] geadviseerd de effectenleaseovereenkomsten “Pensioen Effect”, “Studie Effect” en “Auto Effect” af te sluiten. [naam1] heeft [geïntimeerde] een constructie geadviseerd die inhield dat hij een deel van de overwaarde in zijn woning zou aanwenden voor de aanbetaling van NLG 52.800,- in totaal voor de producten [nummer4] en [nummer3] . Dat [geïntimeerde] een deel van de overwaarde in zijn woning heeft benut, wordt ondersteund door de aanvraagformulieren van [geïntimeerde] van 10 december 1999 waarop het product ‘Allround Sparen’ met een looptijd van 20 jaren is aangekruist en waarbij onder het onderdeel ‘vooruitbetaling voor 5 jaar’ een handgeschreven bedrag van NLG 48.000,- (€ 21.781.45) respectievelijk NLG 4.800,- (€ 2.178,15) staat vermeld. Eveneens is bij de aanvraagformulieren vermeld dat de notaris het bedrag zou overmaken. In de notarisafrekening is ter zake van “aflossing krediet” een te betalen bedrag van 52.800,- vermeld. In de effectenleaseovereenkomsten ‘Allround Sparen met vooruitbetaling’ van 22 december 1999 is opgenomen dat de leasesom van 60 maandtermijnen minus 20% korting € 21.781,45 respectievelijk € 2.178,15 bedraagt.
5.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] met het door hem gestelde voldoende onderbouwd dat de medewerker van Spaar Select met hem heeft gesproken over zijn persoonlijke financiële situatie en in dat verband heeft geadviseerd meerdere producten van Dexia aan te schaffen. Daaruit leidt het hof af dat de medewerker van Spaar Select in het gesprek met [geïntimeerde] verder is gegaan dan het slechts algemeen informeren van [geïntimeerde] over de kenmerken van het product in kwestie en dat [geïntimeerde] ertoe is bewogen de overwaarde in zijn woning aan te wenden voor het afsluiten van een nieuwe hypotheek en daardoor te benutten om een viertal Allround Sparen producten aan te schaffen. Met name de aanbeveling om de overwaarde in de woning anders te benutten dan [geïntimeerde] daarvoor deed, maakt dat de medewerker van Spaar Select een op zijn persoon toegesneden advies heeft uitgebracht. Anders dan Dexia stelt, is voor het aannemen van advies geen expliciete adviesovereenkomst of een uitdrukkelijke betaling voor adviesdiensten vereist. Ook bij het ontbreken van deze elementen kan sprake zijn van advisering. Dat medewerkers van Dexia en andere tussenpersonen hebben verklaard dat zij geen (beleggings)advies gaven, doet er niet aan af dat in de onderhavige situatie dit wel kan worden vastgesteld. De stelling van Dexia dat [geïntimeerde] het advies van de medewerker van Spaar Select niet (volledig) heeft opgevolgd, wat daarvan ook zij, doet niet af aan het feit dat er wel degelijk een advies is gegeven door Spaar Select. Het bedrag van NLG 52.800,- dat werd geadviseerd in het PFP is bovendien gelijk aan de vooruitbetalingen van NLG 48.000,- en NLG 4.800,- (€ 21.781,45 respectievelijk € 2.178,15) die door [geïntimeerde] zijn gedaan. Daarnaast is Spaar Select bij de vier “Allround Sparen”-overeenkomsten als tussenpersoon opgetreden, zo blijkt uit de effectenleaseovereenkomsten waarin Spaar Select als adviseur wordt benoemd. Bovendien heeft Dexia zelf gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat Spaar Select het invullen van het formulier waarmee de aandelenleaseovereenkomsten worden gesloten heeft besproken met [geïntimeerde] .
5.12.
Dexia heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat de afspraak met [naam1] heeft plaatsgevonden, omdat een afspraakbevestiging niet zou bewijzen dat er daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden. Daarnaast betwist Dexia dat een hypotheeklening is afgesloten en dat dit niet kan worden bewezen door de door [geïntimeerde] overgelegde nota van afrekening. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen hypotheek zou zijn afgesloten. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering bij Dexia
5.13.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.14.
Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 waarin verboden advisering is aangenomen op basis van de discussie tussen partijen in die zaken en de daarbij overgelegde documenten omtrent de vereiste wetenschap bij Dexia geoordeeld dat zij wist dan wel behoorde te weten dat de tussenpersonen in die zaken, waaronder met name ook
Spaar Select, de afnemers regelmatig niet slechts algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies en dat het daarom op de weg van Dexia als vergunninghoudende financiële instelling lag om te verifiëren of de bij haar aangebrachte cliënt in die zin was geadviseerd. Nu zij dat naliet en het risico van verboden advisering zich verwezenlijkte, oordeelde het hof dat Dexia wetenschap had van de advisering of dat behoorde te weten. Het hof verwijst naar deze zaken die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [8]
5.15.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] de onderhavige zaak (op basis van dezelfde stukken als in de zaken van 3 november 2020 naar voren zijn gebracht) voldoende aangetoond dat Dexia in algemene zin wist, althans behoorde te weten dat Spaar Select haar klanten regelmatig adviseerde en dat Dexia kan worden verweten dat zij onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten om te controleren of sprake was van verboden advisering bij [geïntimeerde] . Weliswaar heeft [geïntimeerde] anders dan in de arresten van 3 november 2020 het jaarverslag over het jaar 2001 van Labouchere niet overgelegd, maar op basis van de andere overgelegde producties zoals benoemd in de arresten van 3 november 2020, komt het hof ook tot het oordeel dat Dexia wist althans behoorde te weten van de advisering door
Spaar Select. Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende citaten en de conclusies die
hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, moet er in rechte van worden uitgegaan dat Dexia wetenschap had behoren te hebben van de advisering door Spaar Select. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst verder naar en neemt over wat het in de hiervoor genoemde arresten op dit onderdeel heeft overwogen.
Omvang schade
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 324,-
- salaris advocaat € (1 punt x tarief II € 1.114,-)
Totaal
€ 1.438,-
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 17 september 2019;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt Dexia in het nasalaris, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 november 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983.
4.Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
6.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
7.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
8.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.