ECLI:NL:GHARL:2021:10093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.277.014/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bezit van een strook gemeentegrond en de vraag of verjaring heeft plaatsgevonden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant] en de Gemeente Wijdemeren over de eigendom van een strook grond. [appellant] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond die grenst aan zijn perceel, terwijl de gemeente dit betwist. De procedure is gestart na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vordering van de gemeente om de eigendom van de strook B te bevestigen, werd toegewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het verloop van de zaak is besproken, inclusief de dagvaarding, memorie van grieven en de mondelinge behandeling.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim op de strook grond. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de strook B lang genoeg in bezit had om door bevrijdende verjaring eigenaar te worden. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, met uitzondering van de verklaring voor recht die is aangepast. De gemeente is als eigenaar van strook B erkend, en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 26 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.014/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7676571 MC EXPL 19-2986 RW/1368)
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen, die kantoor houdt te Twello,
tegen
Gemeente Wijdemeren,
zetelende te Loosdrecht,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. R.J. Boogers, die kantoor houdt te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 februari 2020 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 maart 2020;
- de memorie van grieven (met producties) van 28 juli 2020;
- de memorie van antwoord (met producties) van 8 september 2020;
- het arrest van 27 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op
9 september 2021. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling hebben partijen nog foto’s
overgelegd. De gemeente heeft een akte wijziging van eis genomen en spreekaantekeningen overgelegd.
- de akte aan de zijde van de gemeente van 28 september 2021.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest verzocht op het dossier dat voor de mondelinge behandeling was overgelegd, aangevuld met het proces-verbaal en de nadere akte van de gemeente.

3.Waar gaat deze zaak over?

Deze procedure gaat over de vraag of [appellant] door verjaring de eigendom heeft verkregen van een strook grond tussen de openbare weg en zijn woning en het daarop aansluitende bedrijfsterrein.
Het hof is het met de kantonrechter eens dat daarvan geen sprake is. Het hof zal die beslissing hierna uitleggen.

4.De vaststaande feiten

4.1
[appellant] is eigenaar van het kadastrale perceel gemeente Loosdrecht, sectie F nr. 1679, met daarop de woning [adres] , en van het daaromheen gelegen perceel nr
.1680, dat grotendeels uit water bestaat en voor de rest uit bedrijventerrein. Op dit perceel bevindt zich een jachthaven.
4.2
De gemeente is eigenaar van de openbare weg ‘t Breukeleveense Meentje met als kadastraal nummer F1654. De ligging van de percelen blijkt uit de navolgende kadastrale kaart.
4.3
Een strook grond aan de westzijde van de weg, die na samenvoeging deelt uitmaakt van het kadastrale perceel F1654, is deels niet bestraat en deels afwijkend bestraat.
In deze procedure gaat het om het gedeelte van die strook dat grenst aan de percelen van [appellant] . Partijen hebben in de procedure dit deel van de strook opgedeeld in drie, met de hoofdletters A, B en C aangeduide delen.
4.4
Strook Ais het gedeelte vanaf de zuidelijke erfgrens van de percelen van [appellant] tot en met de pergola/eind van de ligusterheg die parallel aan de weg is geplant. De gemeente heeft buiten rechte het beroep op verjaring door [appellant] erkend voor zover het betreft de grond gelegen onder de ligusterheg tot en met de kadastrale perceelsgrens en aan de noordzijde begrensd door de pergola. De strook met gras, zichtbaar op de navolgende foto (genomen in zuidelijke richting), inclusief het daarop zichtbare kastje voor nutsvoorzieningen (links op de foto bij het einde van de heg) is nog steeds eigendom van de gemeente. Dit is niet in geschil.
In hoger beroep heeft de gemeente ook het beroep op verjaring gehonoreerd voor het stukje grond, gelegen tussen de erfgrens en het deel van de (zuidelijke) ligusterheg voor zover de heg voorbij de pergola steekt. In zoverre is in hoger beroep strook A de facto met een paar vierkante meter uitgebreid en strook B met eenzelfde oppervlakte verkleind.
4.5
Strook Bis het vervolg van de strook, in noordelijke richting vanaf het eind van de zuidelijke ligusterheg tot en met de punt van de noordelijke ligusterheg die dwars op de openbare weg staat (met de brievenbus), eveneens zichtbaar op de hiervoor weergegeven foto.
4.6
Strook Cis het vervolg van de strook in noordelijke richting, vanaf de noordelijke ligusterheg tot aan het noordelijke einde van het kadastrale perceel 1680. Op perceel 1680 staat een kraaninstallatie (bootlift) ten behoeve van de jachthaven waarvoor door De Valk
Onroerend Goed B.V. – een vennootschap van [appellant] – in 2001 een vergunning is aangevraagd en verkregen van (een rechtsvoorganger van) de gemeente.
4.7
De gemeente heeft op 20 december 2011 [appellant] aangeschreven over het gebruik van de stroken A en B. Verdere correspondentie heeft ertoe geleid dat de gemeente het beroep op verjaring van ten aanzien van strook A heeft erkend en aan [appellant] heeft aangeboden strook B te kopen voor € 100,- per m2 (het gemeentelijke tarief voor snippergroen). Strook B – toen nog vanaf de pergola gemeten - was volgens de gemeente ongeveer 15m2 groot.
4.8
[appellant] was, onder handhaving van zijn beroep over verjaring, bereid om strook B te kopen, maar alleen in combinatie met strook C. De gemeente was in 2017 ook bereid om strook C te verkopen, maar niet voor het snippergroentarief omdat de totale strook groter was dan 100 m2, de grens voor het snippergroentarief. De gemeente heeft aangeboden de stroken B en C te verkopen voor € 14.000 zijnde 80% van de door de gemeente getaxeerde waarde van die gedeelten. Dit bedrag was voor [appellant] niet acceptabel. Inmiddels is de gemeente niet meer bereid om de stroken B en C te verkopen, omdat zij die nodig heeft voor toekomstige werkzaamheden aan de openbare weg.

5.Het oordeel van de kantonrechter

5.1
De gemeente heeft bij de kantonrechter in conventie gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat zij eigenares is van strook B en dat [appellant] wordt veroordeeld om die strook te ontruimen (in concreto het daarop geplaatste schuifhek te verwijderen).
5.2
In reconventie vorderde [appellant] een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de stroken B en C.
5.3
De kantonrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij strook B lang genoeg in bezit heeft gehad om door bevrijdende verjaring eigenaar daarvan te zijn geworden. Dat geldt ook voor strook C, zodat de vordering in reconventie is afgewezen. In het vonnis wordt strook B aangeduid als “strook 2”.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

De vorderingen in hoger beroep
6.1
[appellant] vordert, onder aanvoering van twee Romeins genummerde bezwaren (grieven), dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd, de vordering van de gemeente alsnog wordt afgewezen en de vordering van [appellant] alsnog wordt toegewezen.
6.2
De gemeente heeft op de mondelinge behandeling bij het hof bij akte haar vordering gewijzigd. Dit betreft deels een aanpassing aan de in juli 2021 gewijzigde kadastrale nummering van de betrokken percelen (zoals hiervoor onder de feiten is aangegeven) en deels een vermindering van eis omdat de gemeente alsnog het beroep op verjaring heeft erkend ten aanzien van enige vierkante meters grond gelegen ten noorden van de pergola
(zie hiervoor onder 4.4).
6.3
Het hof zal uitgaan van de gewijzigde vorderingen van de gemeente. De wijziging van eis is deels een vermindering van eis die in elke stand van het geding mogelijk is, en voor de rest van formele aard die ook niet eerder kon worden ingesteld, gelet op het tijdstip van de kadastrale hernummering, zodat plaats is voor een uitzondering op de twee-conclusieregel.
Het beroep op verjaring van [appellant] slaagt niet
6.4
De kantonrechter heeft in haar vonnis het verschil tussen verkrijgende verjaring en bevrijdende verjaring uitgelegd en aangegeven dat hier alleen bevrijdende verjaring aan de orde kan zijn.
6.5
In zijn memorie van grieven houdt [appellant] vast aan de verkrijgende verjaring als grondslag voor zijn vorderingen. Het hof overweegt dat de voor verkrijgende verjaring vereiste goede trouw niet reeds ontbreekt omdat [appellant] bij de verwerving van zijn perceel – naar hij stelt rond 1968 - niet de kadastrale kaart heeft geraadpleegd [1] . In zoverre is het oordeel van de kantonrechter niet geheel juist. Van groot belang is dit echter niet, omdat op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust dat hij in de relevante periode bezitsdaden heeft verricht ten aanzien van de stroken B en C. [appellant] heeft te dien aanzien onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op verjaring.
6.6
Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, wordt bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW). [2] In het begrip ‘bezit’ ligt besloten dat het bezit ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ moet zijn. ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden. Een en ander dient derhalve naar buiten toe kenbaar te zijn.
6.7
Als het gaat om gemeentegrond is het enkel aanbrengen van verharding op die grond onvoldoende om van kenbare bezitsdaden in de hiervoor bedoelde zin te kunnen spreken. Datzelfde geldt voor het planten van een boom of struik in de gemeentegrond. Dat een deel van de (noordelijke) ligusterheg - die dwars op de weg staat ‑ op strook B is geplant, levert naar ’s hofs oordeel dan ook geen bezitsdaad op van strook B door [appellant] . Datzelfde geldt voor het aanbrengen van verharding op die strook. Dat is anders voor het plaatsen van een (afsluitbaar) hek waarmee strook B wordt afgesloten en optisch deel uitmaakt van het erf van de woning [adres] . Een dergelijk hek is op de foto onder rov. 4.4 zichtbaar. Dit hek is inmiddels verwijderd naar aanleiding van het vonnis van de kantonrechter. Dit hek stond er echter minder dan 10 jaar. Voor de stelling van [appellant] dat er eerder ook een hek heeft gestaan, ontbreekt bewijs. De gemeente heeft foto’s uit 2013 en uit de jaren ’80 in het geding gebracht waarop te zien is dat er toen geen hek aanwezig was.
6.8
Het hof oordeelt derhalve dat voor strook B geen sprake is geweest van bezitsdaden die tot een geslaagd beroep op verjaring kunnen leiden.
6.9
Voor strook C geldt hetzelfde. [appellant] stelt als bezitsdaad dat hij de strook heeft verhard. Daarvoor geldt wat hiervoor al is overwogen. Daarnaast beroept hij zich op de bouwvergunning die aan De Valk Vastgoed is verleend (zie hiervoor onder 4.6). Nog daargelaten dat deze vennootschap niet zonder meer met [appellant] vereenzelvigd kan worden, kan uit het enkele verlenen van de vergunning en de plaatsing van de botenlift nog geen bezit van de strook worden afgeleid. [appellant] heeft ter zitting van het hof namelijk erkend dat de botenlift zelf niet op strook C staat. Wel zou een deel van de fundering van de botenlift zich in de strook (dus ondergronds) bevinden. Dit is echter nog geen bezitsdaad ten aanzien van de hele strook; hoogstens is door verjaring mogelijk een beperkt zakelijk recht verkregen tot het hebben van deze fundering in de strook. Dat [appellant] meende dat de hele strook, in het verlengde van de (zuidelijke) ligusterheg tot aan de noordelijke perceelsgrens hem toebehoorde is, anders dan hij heeft aangevoerd, niet van belang bij de beoordeling of van bezit van strook C sprake is.
De slotsom
6.1
De grieven falen, zodat het hof de facto het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen. Gelet op de wijziging van eis zal het hof de door de kantonrechter onder 3.1 gegeven verklaring voor recht aanpassen en het vonnis in zoverre vernietigen.
6.11
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, aan de zijde van de gemeente begroot op het van haar geheven griffierecht en op 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief voor salaris advocaat.
6.12
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 12 februari 2020, behoudens de verklaring voor recht verwoord in 3.1 van dat vonnis, vernietigt dit vonnis in zoverre en opnieuw rechtdoende
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van strook 2 (strook B) groot ongeveer 11m2 welke strook onderdeel uitmaakt van het perceel kadastraal bekend gemeente Loosdrecht, sectie F, nummer 1654 ter hoogte van [adres] te [woonplaats] , zoals hiervoor omschreven in rechtsoverweging 4.4. en 4.5;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, P.S. Bakker en A. van Hees en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
26 oktober 2021.

Voetnoten

1.HR 14 augustus 2015 ECLI:NL:HR:2015:2194.
2.HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.