ECLI:NL:GHARL:2021:1001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.261.705/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van een ingesloten perceel met betrekking tot kadastrale registratie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil over de eigendom van een ingesloten perceel. De appellanten, bestaande uit meerdere personen, claimen dat zij eigenaar zijn van een deel van een perceel dat kadastraal op naam staat van de Stichting Bewaarder Vastgoed Familiefonds. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof bevestigt deze afwijzing en oordeelt dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun eigendomsclaim te onderbouwen. De appellanten hebben diverse vorderingen ingesteld, waaronder een verklaring voor recht dat het onroerend goed met kadastraal nummer H3699 aan hen toebehoort. Het hof concludeert dat de stellingen van de appellanten niet voldoende zijn om aan te tonen dat er fouten zijn gemaakt in de kadastrale registratie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de eigendom van het perceel H3699 bij de geïntimeerde ligt, en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij eigenaar zijn geworden van het gedeelte van het perceel H3699. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af, waarbij zij ook in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.705/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/186070 / HA ZA 18-163)
arrest van 2 februari 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,

2. [appellant2] ,

wonende te [B] ,

3. [appellant3] ,

wonende te [A] ,.
4.
[appellant4],
wonende te [A] ,

5. [appellante5] ,

wonende te [C] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. P.J. Jans, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.Stichting Bewaarder Vastgoed Familiefonds [geïntimeerde1] ,

gevestigd te Leek,
hierna te noemen:
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden,
2. Harbour Café B.V.,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen:
Harbour Café,
in hoger beroep niet verschenen,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 januari 2020 hier over. In dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. Na afloop van de comparitie hebben partijen aan het hof verzocht om arrest te wijzen. Het hof zal arrest wijzen op basis van het voor de comparitie aan het hof verstrekte procesdossier, samen met het proces-verbaal dat van de comparitie is opgemaakt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Deze zaak betreft de vraag of [appellanten] c.s. eigenaar zijn van een deel van een perceel, dat kadastraal op naam staat van [geïntimeerde1] . Op grond van de stelling van [appellanten] c.s. dat dit het geval is hebben zij diverse vorderingen ingesteld die er toe strekken dat door [geïntimeerden] c.s. niet langer inbreuk op dat eigendomsrecht wordt gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] c.s. vanwege een ontoereikende onderbouwing afgewezen.
2.2
Het hof komt tot hetzelfde oordeel en zal daarom de vorderingen van [appellanten] c.s. ook in hoger beroep afwijzen. Na een beschrijving van de feiten en een weergave van de vorderingen in de procedure bij de rechtbank en het hof, zal het hof hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.

3.De feiten waarvan het hof uitgaat

3.1
[appellanten] c.s. hebben door inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers van een notariële leveringsakte van 1 februari 1996 van [D] in eigendom verkregen het pand, (waarin winkel en diverse wooneenheden), kadastraal aangeduid met de nummers percelen H3788 en H3698 te [E] , met een gezamenlijke grootte van 1 are en 17 centiare, plaatselijk bekend [a-straat 1] .
3.2
[geïntimeerde1] heeft gekocht en geleverd gekregen van [F] het bedrijfspand waarin een café-bar, met bovenwoning, open plaats, erf en ondergrond en verder toebehoren, alsmede een daarnaast gelegen, door de smalle zijgang bereikbare, pakhuis/werkplaats met ondergrond en verder toebehoren, kadastraal bekend met de kadastrale nummers H3558 en H3699, samen groot twee are en 11 centiare, plaatselijk bekend [a-straat 2] te [E] . De notariële leveringsakte van 16 oktober 2017 is ingeschreven in de openbare registers.
3.3
Harbour Café huurt het bedrijfspand aan [a-straat 2] van [geïntimeerde1] en zij exploiteert daarin een horecaonderneming.
3.4
De situatie ter plaatse ziet er kadastraal als volgt uit:
Op een deel van het perceel met nummer 3699 bevindt zich bebouwing, te weten een pakhuis. Het onbebouwde deel is een binnenplaats, die door Harbour Café als opslagruimte wordt gebruikt. De gang tussen de percelen met de nummers 3558 en 3698 is aan de straatzijde afgesloten met een deur.
3.6
De percelen genummerd H3698 en H3699 zijn in 1954 ontstaan uit perceel H3356
(en daarvoor H2843). Perceel H3698 63m2 en perceel H3699 is thans 92m2. De oorspronkelijke oppervlakte van perceel H3556 was tot 1954 155 m2.
De percelen H3788 en H3789 zijn in 1965 ontstaan uit perceel H3754. Perceel H3574 had tot de splitsing een oppervlakte van 204 m2. Perceel H3788 is thans groot 54m2 en perceel H3789 150m2. Kadastraal is het perceel nummer H3698 met perceel nummer H3788 uiteindelijk volgens het kadaster in eigendom gekomen bij [appellanten] c.s.
Het perceel nummer H3699 is met het perceel H3558 (ontstaan op 19 april 1989) uiteindelijk volgens het kadaster in eigendom gekomen bij [geïntimeerde1] .

4.De vorderingen van [appellanten] c.s. bij de rechtbank en in hoger beroep

4.1
[appellanten] c.s. hebben – samengevat weergegeven - bij de rechtbank gevorderd
primaireen verklaring voor recht dat de onroerende zaak met ondergrond met het kadastrale nummer sectie H3699 aan hen in eigendom toebehoort. Zij hebben daarnaast gevorderd om [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen om het op het perceel met de nummers H3698 en H3699 gebouwde en de zich daarop bevindende roerende zaken te verwijderen en om zich te verwijderen en verwijderd te houden van de doorgang tussen de onroerende zaak van [geïntimeerden] c.s. en die van [appellanten] c.s. met nummer H3698, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Subsidiairhebben zij gevorderd te verklaren voor recht dat zij gerechtigd zijn het op hun percelen met de nummers H3698 en H3699 gebouwde en geplaatste/opgeslagene te verwijderen en [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen om de daaraan verbonden kosten aan [appellanten] c.s. te vergoeden. [appellanten] c.s. hebben verzocht [geïntimeerden] c.s. in de integrale proceskosten te veroordelen.
4.2
De rechtbank heeft bij mondeling vonnis, neergelegd in een proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 januari 2019, de vorderingen van [appellanten] c.s. afgewezen en hen in de proceskosten van [geïntimeerden] c.s. veroordeeld. De vordering van [geïntimeerde1] tot een volledige vergoeding van de proceskosten is door de rechtbank afgewezen.
4.3
De vorderingen van [appellanten] c.s. in hoger beroep strekken tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en het alsnog toewijzen van hun vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten in beide instanties.
4.4
Harbour Café is in hoger beroep niet verschenen. [geïntimeerde1] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellanten] c.s.. Zij heeft haar verzoek om een volledige proceskostenveroordeling van [appellanten] c.s. gehandhaafd.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

5.1
[appellanten] c.s. hebben in de memorie van grieven hun primaire vordering gewijzigd. Zij vorderen daarin een verklaring voor recht dat de onroerende zaak met ondergrond met het kadastrale nummer sectie H3699 (in ieder geval 38 vierkante meter van haar oppervlakte zijnde het niet bebouwde gedeelte achter H3698, in deze memorie onder A in het roze aangegeven op de kaart) aan hen in eigendom toebehoort. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde1] geen bezwaar gemaakt en deze eiswijzing stuit niet op processuele bezwaren, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
Het hof heeft ter zitting aan [appellanten] c.s. om een toelichting op hun gewijzigde primaire vorderingen gevraagd, gezien de toelichting op hun grief dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat [appellanten] c.s. zouden hebben bedoeld te stellen dat het
geheleperceel H3699 aan [appellanten] c.s. in eigendom toebehoort. [appellanten] c.s. hebben daarop aangegeven dat de primaire vordering onder I zo moet worden gelezen dat zij vorderen te verklaren voor recht
dat van de onroerende zaak met ondergrond met het kadastrale nummer sectie H3699 38 vierkante meter van haar oppervlakte, zijnde het niet bebouwde gedeelte achter H3698, in deze memorie onder A in het roze aangegeven op de kaart aan hen in eigendom toebehoort. Het hof begrijpt dat [appellanten] c.s. daarmee hun vorderingen hebben verminderd. Dat is processueel op grond van artikel 129 Rv. toegestaan, zodat [geïntimeerden] daartegen terecht geen bezwaar heeft gemaakt.
5.3
Met deze eiswijziging is al gegeven dat de vorderingen voor zover die strekken tot het verwijderen van op dit perceelsgedeelte gebouwde zaken moet stranden, omdat daarop niets is gebouwd. Afbraak van het bebouwde deel van H3699 is niet aan de orde door de erkenning van [appellanten] c.s. dat dit bebouwde perceelsgedeelte aan [geïntimeerde1] in eigendom toebehoort en geen feiten of gronden zijn gesteld waarop een dergelijke verplichting tot afbraak gestoeld zou kunnen worden. Voor zover [appellanten] c.s. hebben beoogd te vorderen dat een aan de schuur op dit perceelsgedeelte aangebrachte luifel zou moeten worden verwijderd, zoals zij ter zitting hebben gesuggereerd, moet daaraan voorbij worden gegaan. In de vorderingen staat het niet en in de procestukken van [appellanten] c.s. is niets feitelijks of juridisch aangevoerd ter onderbouwing van een dergelijke vordering.
5.4
De enige grief van [appellanten] c.s. is gericht tegen de afwijzing van hun vorderingen door de rechtbank. De rechtbank heeft de vorderingen in een mondeling vonnis afgewezen. De overwegingen daarvan zijn in het proces-verbaal van de zitting vastgelegd en luiden – voor zover in hoger beroep relevant -
:
“Onderdeel I berust op de stelling dat perceel H 3699 eigendom is van [appellanten] c.s. Die stelling is in strijd met wat in het kadaster geregistreerd staat, te weten dat dit perceel eigendom is van [geïntimeerde1] . Het is relatief recent, op 16 oktober 2017, tezamen met perceel H 3558 aan [geïntimeerde1] geleverd. Dat wat in het kadaster staat juist is, is het uitgangpunt; het kan anders zijn, maar een eiser die betoogt dat het fout staat in het kadaster moet met heel wat komen. [appellanten] c.s. doet dat heel duidelijk niet.
Eiser [appellant1] heeft - desgevraagd - ter zitting verklaard dat hij dacht dat de gang, binnenplaats en schuur tussen [a-straat 1] bij het pand van [appellanten] c.s. hoorden omdat er een (vlucht)trap/brug liep van hun pand naar het dak van de schuur. Dat is bepaald niet een argument dat onderuit haalt dat, zoals het kadaster vermeldt, perceel H 3699, waarop die schuur staat, eigendom is van [geïntimeerde1] .
Mr. Jans betoogt in de akte wijziging van eis dat uit aktes van overdracht uit het verleden zou blijken dat perceel H 3699, anders dan het kadaster vermeldt eigendom is van [appellanten] c.s. Ik heb mijn best gedaan maar ik kan geen touw vastknopen aan dit betoog. Het lijkt te steunen op het feit dat de heer [G] , een van de rechtsvoorgangers van [appellanten] c.s., in 1965 eigenaar is geworden van een pakhuis met 2 zolders en een erf op een gedeelte, dat op een gedeelte, groot ongeveer 56 m2, van perceel H 3754 stond. Perceel H 3754 was in totaal 2 are en 4 centiare groot. [appellanten] c.s. veronderstelt kennelijk dat het van H 3754 afgesplitste deel met daarop het pakhuis met 2 zolders en een erf H 3699 is gaan heten - en via [G] uiteindelijk in handen van [appellanten] c.s. is gekomen. Deze redenering is, om te beginnen al waar het gaat om wat er in 1965 is gebeurd, onjuist aangezien uit een andere door [appellanten] c.s. overlegde akte van overdracht (prod. 14 bij de akte) blijkt dat perceel H 3699 al bestond op 25 maart 1937, en dus niet kan zijn ontstaan na hernummering bij opsplitsing van perceel H 3754 in 1965. Uit deze akte (prod. 14 bij akte, van 4 juni 1955) blijkt ook dat perceel H 3699 toen al, net als nu, 92 m2 groot was, en dat perceel H 3558 en H 3699 kennelijk al sinds de jaren dertig in dezelfde handen zijn. Ten overvloede valt het de rechtbank nog op dat de huidige percelen H 3789 (150 m2) en H 3788 (54 m2, eigendom van [appellanten] c.s.) samen 204 m2 meten, exact zoveel als het tot 1965 bestaande perceel H 3754 (productie 11 van [appellanten] c.s.), zodat er van uit gegaan moet worden dat het pakhuis met 2 zolders en een erf waar de heer [G] in 1965 eigenaar van werd, is omgenummerd in H 3788 - waar [appellanten] c.s. inderdaad eigenaar van is.
Samengevat heeft [appellanten] c.s. niets aangevoerd dat ook maar enigszins zou kunnen ontkrachten dat [geïntimeerde1] , zoals het kadaster vermeldt, eigenaar is van perceel H 3699. Onderdeel I van de vordering moet dus worden afgewezen.
Onderdeel II, III en de subsidiaire vordering IV zien behalve op perceel H 3699 ook op perceel H 3698, waar [appellanten] c.s. wel eigenaar van is. Het is echter geenszins gebleken dat gedaagden gebruik maken van ruimte die tot dat perceel behoort, zodat ook deze vorderingen moeten worden afgewezen”.
5.5
Het hof stelt voorop dat op [appellanten] c.s. de stelplicht en de bewijslast rusten van hun stelling dat zij eigenaar zijn geworden van het gedeelte van het perceel H3699 met een oppervlakte van ongeveer 38m2, bestaande uit de steeg vanaf de openbare weg en de binnenplaats waar deze steeg op uitkomt. De rechtbank is ook van deze bewijslastverdeling uitgegaan en daartegen hebben [appellanten] c.s. niet gegriefd.
5.6
De stellingen van [appellanten] c.s. komen er op neer dat zij de eigendom van dat perceelsgedeelte door levering hebben verkregen, omdat dit deel uit maakt van het perceel H3698 en dat zij aldus rechthebbende zijn geworden op een perceel met een totale oppervlakte van 155m2. Voor zover al grieven tegen de overwegingen van de rechtbank zijn te vinden in het in de memorie van grieven neergelegde, moeilijk te doorgronden betoog, gebaseerd op een chronologische reconstructie, leidt dat naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel over de vorderingen van [appellanten] c.s., ook niet na wijziging daarvan in hoger beroep. Daarvoor is het volgende van belang.
5.7
In de eerste plaats vindt de stelling van [appellanten] c.s. geen steun in de leveringsakte op grond van hun koopovereenkomst met [D] . Uit die leveringsakte blijkt dat zij hebben gekocht en geleverd gekregen de onroerende zaken met de kadastrale aanduidingen H3698 en H3788, met een gezamenlijk oppervlakte van 1 are en 17 centiare. Noch die perceels- aanduiding, noch de genoemde oppervlakte wijst erop dat zij een deel van het perceel met nummer H3699, of percelen met een totale oppervlakte van 155 m2, geleverd hebben gekregen. [appellanten] c.s. hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat [D] of zijn rechtsvoorgangers door verkrijging of verjaring eigenaar van het bedoelde perceelsgedeelte zijn geworden. Zij hebben ook niet gesteld dat [D] zich als eigenaar van dat (deel van het) perceel H3699 beschouwde (in plaats van [F] , die dat perceel in 2017 aan [geïntimeerden] heeft geleverd), zodat, zonder toelichting daarover, die ontbreekt, onbegrijpelijk is dat [D] bevoegd zou zijn geweest of zich bevoegd achtte dat perceelsgedeelte aan [appellanten] c.s. te kunnen verkopen, heeft verkocht en heeft geleverd. Met andere woorden: [appellanten] c.s. hebben niet voldoende onderbouwd dat een titel heeft bestaan voor de door hen gestelde eigendomsverkrijging.
5.8
In de tweede plaats: [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat de percelen met de kadastrale nummers H3698 en H3699 kadastraal zijn ontstaan uit een splitsing van een groter perceel (H3556, met een oppervlakte van 155 m2). Dat is gebeurd naar aanleiding van de transactie die is neergelegd in de akte die als productie 5 bij de memorie van grieven in het geding is gebracht. Uit die akte blijkt dat een deel van perceel H3556, met een oppervlakte van ongeveer 63 m2 van eigenaar is gewisseld. Dat perceelsgedeelte heeft vervolgens het kadastrale nummer H3698 gekregen. Verder heeft [geïntimeerde1] , in zoverre onweersproken, gesteld dat de percelen H3698 en H3699 sedertdien een oppervlakte hebben van 63 respectievelijk 92 m2 (samen 155 m2, de oppervlakte van het eerdere perceel H3556), dat de feitelijke situatie sedertdien ongewijzigd is gebleven en dat de kadastrale weergave daarmee overeenstemt.
5.9
Met hun chronologische reconstructie van diverse transacties hebben [appellanten] c.s. deze stellingen niet voldoende weerlegd. Uit die reconstructie valt geenszins te herleiden dat het gedeelte van het perceel H3699 met een oppervlakte van ongeveer 38 m2,waarop zij aanspraak maken, deel uitmaakt van het kadastrale perceel H3698 en dat ten aanzien van deze percelen bij de splitsing, op enig moment een fout is gemaakt in het kadaster, nog daargelaten dat zij ook niet duidelijk hebben gemaakt door wie en wanneer die fout zou zijn gemaakt. Evenmin hebben zij voldoende onderbouwd dat vóór de splitsing ten aanzien van deze (nadien gesplitste) percelen een fout is gemaakt. Zoals door [geïntimeerden] c.s. op overtuigende wijze uiteen is gezet, hebben [appellanten] c.s. geen goed onderscheid gemaakt tussen de percelen H3788 en H3699 en zijn zij er ten onrechte vanuit gegaan dat die beide percelen hebben behoord tot een eerder groter perceel. Ook de rechtbank heeft er al op gewezen dat [appellanten] c.s. de diverse percelen niet goed uit elkaar hebben gehouden.
5.1
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn [appellanten] c.s. geen eigenaar van het deel van het perceel H3699 geworden, omdat zij dachten dat dit erbij hoorde vanwege de aanwezigheid van een (vlucht)trap/brug van hun pand naar het dak van de schuur op perceel H3699. Tegen dat oordeel is ook niet kenbaar gegriefd. Ter zitting van het hof is van de zijde van [appellanten] c.s. nog gesteld dat de richting waarin de deur in de gang die toegang geeft tot de binnenplaats opengaat, wijst op hun eigendom van de gang. Een dergelijke feit leidt niet tot eigendomsverkrijging, noch vormt het daarvoor een aanwijzing.
5.11
Dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het perceel H3699 als zelfstandig perceel al in 1937 bestond – hetgeen feitelijk onjuist is – doet aan dit alles niet af.
5.12
De vorderingen van [appellanten] c.s., voor zover die zijn gestoeld op hun eigendomspretentie ten aanzien van het door hen bedoelde deel van het perceel H3699, stranden aldus op onvoldoende onderbouwing. Dat geldt ook voor zover de (subsidiaire) vorderingen zien op verwijdering van zaken door of op kosten van [geïntimeerden] c.s. op het hun wel in eigendom toebehorende perceel met nummer H3698. Zij hebben niet met feiten en omstandigheden duidelijk gemaakt dat [geïntimeerden] c.s. daarop op onrechtmatige wijze zaken hebben geplaatst die verwijderd zouden moeten worden, omdat daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van [appellanten] c.s. wordt gemaakt. Niet valt in te zien op grond waarvan [geïntimeerden] c.s. zaken zouden moeten verwijderen die aan [appellanten] c.s. in eigendom toebehoren.

6.De conclusie

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De vorderingen van [appellanten] c.s. zullen ook in hoger beroep worden afgewezen. Het hof zal [appellanten] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep veroordelen overeenkomstig het daarvoor geldende forfaitaire liquidatietarief. Het hof gaat niet mee in het verzoek van [geïntimeerde1] om een hogere (volledige) proceskostenveroordeling. Een dergelijke vordering is toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen, omdat het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden [1] . Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Het vergaande onbegrip van [appellanten] c.s. over hun juridische positie ten opzichte van [geïntimeerden] c.s. en de ergernis van [geïntimeerde1] daarover acht het hof niet voldoende om het voeren van deze procedure als misbruik van procesrecht of als onrechtmatig handelen in vorenbedoelde zin te kwalificeren. Bijkomende omstandigheden zouden dit anders kunnen maken, maar die zijn niet gesteld of gebleken.
6.2
Het hof stelt de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde1] vastgesteld op € 741,-voor verschotten (griffierecht) en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten in tarief II). Harbour Café is in hoger beroep niet verschenen, zodat haar proceskosten op nihil worden vastgesteld.
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het mondeling vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2019;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde1] vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
stelt de proceskosten aan de zijde van Harbour Café vast op nihil;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, D.H. de Witte en D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2021.

Voetnoten

1.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828