In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan de [a-straat] 10 te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 6 september 2019. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2018 de waarde van de woning vastgesteld op € 212.000 per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het belastingjaar 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde van zijn woning € 201.000 zou moeten zijn. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 11 november 2020, die digitaal plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar verschenen. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waardevaststelling met een taxatiematrix, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met de matrix en de toelichting ter zitting voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2020. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.