ECLI:NL:GHARL:2020:9685

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
200.266.332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bemiddelingsovereenkomst huurwoning met verzuim en oplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde], die niet is verschenen. De zaak betreft een bemiddelingsovereenkomst voor een huurwoning, waarbij [appellant] stelt dat hij is opgelicht door [geïntimeerde]. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6134) en neemt de inhoud daarvan over. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] schade heeft geleden door de oplichting en dat deze schadeposten toewijsbaar zijn. De totale schade bedraagt € 5.603,85, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 678,64 toewijsbaar. Het hof vernietigt het verstekvonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] toe. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties. De beslissing is genomen op 24 november 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.332
(zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, 7717422)
arrest van 24 november 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.P. Geelkerken,
tegen:
[geïntimeerde],
handelend onder de naam: [bureau geïntimeerde] ,
inmiddels zonder bekende woon- of verblijfplaats zowel binnen als buiten Nederland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2020 hier over. Het is gepubliceerd onder: ECLI:NL:GHARL:2020:6134.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte op de rol van 15 september 2020 in de vorm van een brief van mr. Geelkerken van 2 september 2020 met producties.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij zijn tussenarrest van 4 augustus 2020. Daarin heeft het de zaak naar de rol verwezen opdat [appellant] voor de boekingen 3, 4, 5 en 6 dan bij akte de ontbrekende oproepen van [geïntimeerde] zou overleggen dan wel deze schadeposten anderszins zou toelichten en/of onderbouwen (zie rov. 5.6, slot).
Het gaat hierbij om de schadeposten:
3 ( van 3 tot 10 november 2017 in Borger) ad € 802,86,
4 ( van 5 tot 12 januari in Kamperland) ad € 816,54,
5 ( van 9 tot 16 februari 2018 in Hoenderloo) ad € 706,50 en
6 ( van 16 tot 19 maart 2018 in [D] ) ad € 722,50.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] bij akte voor schadepost 4 (van 5 tot 12 januari in Kamperland) een e-mailoproep van 29 december 2017 of 3 januari 2018 van [geïntimeerde] overgelegd voor bezoek naar Nederland op 9-10 januari 2018.
2.3
Volgens de toelichting door [appellant] in die akte ontving hij niet altijd e-mails maar had hij ook telefonisch met het [bureau geïntimeerde] contact en werd ook wel via de telefoon werd doorgegeven dat hij naar Nederland moest komen.
2.4
In zijn bij die akte overgelegde schriftelijke verklaring van 2 augustus 2020 schrijft [appellant] ’s zoon [B] over de schadeposten 3, 4 en 5:
“(…) dat eind oktober 2017 mijn vader, [appellant] , een telefoontje van [bureau geïntimeerde] heeft ontvangen dat hij begin november 2017 naar Nederland moest komen om een huurovereenkomst voor een sociale huurwoning te ondertekenen. Dat zou een driekamerwoning zijn. De foto's en de indeling van de vertrekken zouden via de e-mail komen. Maar voor zover ik het weet, is een dergelijke e-mail van [bureau geïntimeerde] niet binnengekomen. Het was voor mijn vader niet echt handig om in die periode op reis te gaan, omdat het weer niet best was voor een autoreis. En daarnaast was mijn vader in die periode aan het revalideren in Polen. Die revalidatie heeft hij onderbroken en is samen met mijn moeder, [C] , naar Nederland gegaan. Ik kan me dit moment herinneren omdat ik Engels kan en ik was degene die bij het bungalowpark in Borger de
reservering heeft gemaakt.
In de periode waarin mijn ouders in Nederland verbleven, was ik gedwongen om mijn studie te onderbreken en voor het huis en dieren in huis te zorgen.
Ook in januari en februari gingen mijn ouders op reis in opdracht van [bureau geïntimeerde] . Begin januari belde iemand van [bureau geïntimeerde] naar het telefoonnummer van mijn vader met de info dat er een woning beschikbaar was.
Ik heb zelf die persoon gesproken, het was een vrouw, omdat mijn vader bij de dokter was en zijn telefoon thuis in Polen was gebleven. Dus toen ik hoorde dat iemand belde, nam ik op.
Het bericht heb ik aan mijn vader doorgegeven toen hij terug was.
Toen hebben mijn ouders van oma geld voor de reis geleend en de auto van de broer en zijn naar Nederland gereden. (…)”
2.5
In haar schriftelijke verklaring van 20 augustus 2020 bevestigt [appellant] ’s echtgenote, [C] , dat de reizen sub 3, 4, 5 en 6 in opdracht van
[bureau geïntimeerde]waren. Meer specifiek over de schadeposten 4 en 6 verklaart zij nog:
“Ik herinner me dat op 5 januari 2018 [mijn] man een telefoontje van [bureau geïntimeerde] kreeg, om hem te laten weten dat [zijn] vrouw, ik dus, een actueel uittreksel uit de geboorteakte van de Poolse Burgerlijke Stand moest meenemen.
Dat document heb ik bij de gemeente in Polen verkregen.
Daarna gingen we op reis naar Nederland. Daarvoor hebben we via de website Booking een verblijf in een bungalowpark gereserveerd.
(…)
Als wij gedurende elk van de verblijven met [bureau geïntimeerde] telefonisch contact opnamen, beweerde de persoon die de telefoon opnam, dat wij nog enkele dagen moesten wachten. Om die reden moesten wij vaak het verblijf verlengen.
Op 9 januari 2018 zijn wij naar de hoofdvestiging van [bureau geïntimeerde] gegaan. We wilden met de vertegenwoordiger van [bureau geïntimeerde] praten. Het is gebleken dat het kantoor fysiek niet bestaat. Op het opgegeven adres was niemand aanwezig.
Ik was persoonlijk bij [bureau geïntimeerde] op 19 maart aanwezig, toen wij in opdracht zijn gekomen om de overeenkomst te tekenen toen wij in [D] woonden. Er was ook niemand aanwezig. In die tijd nam zelfs niemand de telefoon op toen wij belden.
(…)In die perioden waarin wij op reis gingen, hadden we geen andere zaken die wij in Nederland moesten regelen. Alle voornoemde reizen waren verbonden aan het regelen van zaken betreffende de toewijzing van een woning, de ondertekening van de overeenkomst en in opdracht van [bureau geïntimeerde] .”
2.6
Op basis van deze niet weersproken gegevens sub 2.2 tot en met 2.5, in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt het hof dat door [appellant] afdoende is aangetoond dat ook deze reizen hebben plaatsgevonden voor de bezichtiging van te bemiddelen huurwoningen en dat in verband daarmee de schadeposten 3, 4, 5 en 6 zijn ontstaan. Zij zijn veroorzaakt door de oplichting door [geïntimeerde] en zijn tezamen ad (€ 802,86 + € 816,54 + € 706,50 + € 722,50 = ) € 3.048,40, evenals het bedrag van € 2.555,45 (zie rov. 5.6 van het tussenarrest), als onrechtmatig noch ongegrond, toewijsbaar. Dit komt neer op een hoofdsom van € 5.603,85. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar. Aangezien [appellant] daarvoor geen concrete ingangsdata heeft vermeld, zal het hof de rente toewijzen met ingang van de dag van de inleidende dagvaarding.
2.7
In het verlengde van rov. 5.7 van het tussenarrest zijn de voor € 678,64 gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Het hof acht het ook redelijk dat [appellant] in de onderhavige omstandigheden kosten heeft gemaakt voor buitengerechtelijke handelingen.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt grotendeels. Het bestreden verstekvonnis zal worden vernietigd en het gevorderde zal worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht
€ 81,00
totaal verschotten € 180,01
- salaris advocaat € 300 (1 punt x liquidatietarief kanton).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht
€ 324,00
totaal verschotten € 423,01
- salaris advocaat € 1.138,50 (1,5 punt x appeltarief I).
3.3
Het hof zal de toewijzing door de kantonrechter van de nakosten in stand houden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 30 april 2019, behoudens wat betreft de nakosten, en doet verder opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] € 5.603,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van 18 april 2019 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] de
buitengerechtelijke incassokosten van € 678,64 te betalen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 180,01 voor verschotten en op € 300 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief kanton en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 423,01 voor verschotten en op € 1.138,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en B.J. Engberts, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.