ECLI:NL:GHARL:2020:9642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
200.282.763/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om een minderjarige uit huis te plaatsen afgewezen. De GI heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 17 november 2020 geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de ouderrol adequaat op zich te nemen, wat leidt tot forse zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder en het kind hebben de geboden kansen niet benut, en er zijn ernstige gedragsproblemen en schoolverzuim vastgesteld. De GI heeft meerdere vormen van hulpverlening ingezet, maar deze hebben niet geleid tot de gewenste verbetering. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter vernietigd en de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een residentiële voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

0GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.763/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 172841)
beschikking van 17 november 2020
inzake
de gecertificeerde instelling
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kinderrechter), van 10 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt verder ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 september 2020;
- een tweetal brieven van de GI van 22 oktober 2020 en ieder met productie(s).
2.2
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is [de minderjarige] buiten aanwezigheid van derden door mr. I.A. Vermeulen gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 oktober 2020 plaatsgevonden.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mr. [B] , [C] , [D] en [E] . De GI heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
[in] 2006 is [de minderjarige] geboren, over wie de moeder van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uitoefent. Er is geen contact tussen [de minderjarige] en zijn biologische vader [F] .
3.2
[de minderjarige] staat sinds 28 november 2014 onder toezicht. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 28 november 2020. Hangende deze procedure bij het hof, is bij de kinderrechter aanhangig een verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling (opnieuw) te verlengen.
3.3
[de minderjarige] woonde tot 1 september 2014 bij de moeder. Vanaf die tijd woonde hij eerst in een vrijwillig kader en nadien op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn grootouders van moederszijde. Deze machtiging is een aantal keren verlengd. Vanaf
februari 2017 is hij geleidelijk aan teruggeplaatst bij de moeder, bij wie hij nog steeds woont.
3.4
In 2017 is [de minderjarige] gediagnosticeerd met een separatie-angststoornis en een ouder-kindrelatieprobleem.
3.5
De GI heeft de kinderrechter op 11 mei 2020 verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging te verlenen om [de minderjarige] (opnieuw) gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor residentiële behandeling, voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het hiervoor onder 3.5 vermelde verzoek van de GI afgewezen.
4.2
De GI is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
10 juni 2020. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.3
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De GI stelt – samengevat – dat [de minderjarige] wordt bedreigd in zijn emotionele-, sociale en cognitieve ontwikkeling en dat de inzet van (verdere) ambulante hulpverlening niet toereikend is om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen in voldoende mate op te heffen.
De zorgen rondom [de minderjarige] zijn toegenomen: zo is er sprake van gedragsproblemen, waarbij hij zich respectloos gedraagt en verbaal en fysiek agressief is en is er sprake van ernstig schoolverzuim waardoor [de minderjarige] structuur in de dag en contacten met leeftijdgenoten mist. Het lukt de moeder niet om de ouderrol op zich te nemen. Hulpverlening wordt afgewezen of er wordt onvoldoende aan meegewerkt, of wordt vroegtijdig beëindigd. Multi Systeem Therapie (MST), de zwaarst mogelijke inzet van een ambulant behandelprogramma, is ingezet om uithuisplaatsing te voorkomen. De daarbij gestelde doelen zijn onvoldoende behaald. De persoonlijkheidsproblematiek van de moeder staat aan gedragsverandering van haar als opvoeder van [de minderjarige] in de weg. Verder lijkt sprake te zijn van middelengebruik bij de moeder, waar de GI moeilijk zicht op kan krijgen. Er zijn meldingen van geluidsoverlast. Uithuisplaatsing in een residentiële voorziening (bij de [G] ) is noodzakelijk.
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat uithuisplaatsing een stap te ver is en niet in het belang van [de minderjarige] . Hij is niet op zijn plaats bij [G] . Verder heeft de moeder altijd meegewerkt aan hulpverlening. Tijdens de MST zijn kleine stapjes gemaakt. Deze therapie is door toedoen van de GI voortijdig afgebroken, omdat de GI een uithuisplaatsing had aangekondigd. Moeder heeft na de uitspraak van de kinderrechter contact gehad met de psycholoog van de huisarts in verband met hulpverlening voor [de minderjarige] . De suggestie dat de moeder middelen gebruikt is niet op zijn plaats. Verder is er goed contact met de buren, met wie de afspraak is gemaakt dat zij contact met de moeder opnemen als er wat is. Dat is niet gebeurd. Moeder kan zich niet verweren tegen anonieme overlastmeldingen en betwist deze. De moeder ziet het gedrag van [de minderjarige] als pubergedrag. Volgens de moeder kan de uithuisplaatsing worden voorkomen door verdere ambulante hulpverlening voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is enorm geschrokken en hij beseft dat er wat moet veranderen. Hij verdient een tweede kans. De moeder zelf heeft geen hulpverlening nodig.
5.4
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en de veiligheid van [de minderjarige] in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .
Het hof deelt de forse zorgen van de GI. Uit de stukken blijkt – anders dan de moeder en [de minderjarige] vinden – dat het [H] College [de minderjarige] na diverse incidenten meerdere kansen heeft geboden, die hij niet heeft benut. Dit heeft ertoe geleid dat het [H] College heeft geconstateerd dat [de minderjarige] daar niet past en hij naar de [I] is verwezen. Ondanks dat vinden de moeder en [de minderjarige] dat het goed ging op het [H] College en wil [de minderjarige] daar naar terug. Daarvoor is nodig dat hij laat zien dat hij zich houdt aan afspraken op de [I] . Gebleken is dat [de minderjarige] , ook in de periode tussen de uitspraak van de kinderrechter en de behandeling van het hoger beroep bij het hof, zijn huiswerk voor de [I] veelvuldig niet heeft gemaakt en regelmatig heeft verzuimd bij het (thuis)onderwijs. [de minderjarige] blijft erbij dat hij niet naar de [I] wil en zijn moeder slaagt er niet in om hem te bewegen er wel naar toe te gaan of hem aan thuisonderwijs te laten deelnemen. Het ziet ernaar uit dat niet de moeder, maar [de minderjarige] bepaalt wat er gebeurt. Er is sprake van een jarenlange hulpverleningsgeschiedenis in een gedwongen kader. Zo is Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling, Hulpverlening Variant, ouderbegeleiding en Psychomotorische Therapie ingezet, als ook een Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling en een gezinstrauma-behandeling bij Accare (KINGS). Dit heeft er niet toe geleid dat de thuissituatie in voldoende mate is verbeterd. Uiteindelijk is MST ingezet, een intensieve gezinsgerichte behandeling voor jongeren bij wie een uithuisplaatsing dreigt. Gebleken is dat [de minderjarige] vaak niet wilde meewerken en dat veel afspraken zijn komen te vervallen. Hierdoor was de MST niet structureel en constructief. De GI heeft daarop voorwaarden gesteld aan de moeder en aan [de minderjarige] waaraan zij zich niet hebben gehouden. Dit is niet betwist, maar door de moeder afgedaan als overdreven. Met de opstelling van de moeder en [de minderjarige] jegens de geboden MST was de slaagkans ervan klein, zodat het hof er begrip voor heeft dat de GI heeft besloten deze therapie af te breken. Ter zitting is het hof gebleken dat de moeder alles vergoelijkt en dat [de minderjarige] en de moeder zich niet lijken te realiseren dat zij zelf geboden kansen niet benutten. [de minderjarige] en de moeder hebben ook geen gebruik gemaakt van de door de kinderrechter in de nu bestreden beschikking geboden laatste kans. De moeder, heeft, ondanks haar voornemen daartoe, geen afspraak geregeld met de psycholoog die is verbonden aan de praktijk van haar huisarts en heeft uitvluchten waarom het nog niet zover is gekomen. [de minderjarige] maakt nog steeds zijn huiswerk niet of niet voldoende en neemt onvoldoende deel aan thuisonderwijs. Hij is geen lid meer van de voetbalclub en structuur ontbreekt. Er zijn meldingen van overlast, die de GI zorgen baren en die de moeder bagatelliseert. Het hof stelt vast dat de forse zorgen onverminderd bestaan. De inzet van (verdere) ambulante hulpverlening is niet toereikend om de ernstige ontwikkelings-bedreigingen, waaronder ook de gedragsproblematiek van [de minderjarige] te laten afnemen. [de minderjarige] gedraagt zich respectloos, is zelfbepalend en accepteert geen sturing. Het hof is van oordeel dat een uithuisplaatsing in een residentiele setting noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en/of tot onderzoek van zijn gesteldheid.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2020 en opnieuw beschikkende:
verleent de GI met ingang van de datum van deze beschikking machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [A] , gedurende dag en nacht in een residentiële voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en
M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op
17 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.