In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont op een onbekend adres in Polen en heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 26 maart 2020 aangevochten. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat zij en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Polen hadden. Het hof oordeelde echter dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de minderjarige ten tijde van de verzoeken in Nederland verbleef en de moeder daar ook een relatie had.
Het hof heeft verder geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig waren. De ouders vertoonden problematiek die de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigde. De moeder had psychische problemen en gebruikte drugs, terwijl de vader een licht verstandelijke beperking had en wantrouwend was naar hulpverlening. Het hof concludeerde dat de ouders niet in staat waren om voor de minderjarige te zorgen en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk waren voor de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en de verzoeken van de moeder werden afgewezen.