ECLI:NL:GHARL:2020:9473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
19/01700
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om middeling en dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Belastingdienst

In deze zaak heeft belanghebbende op 23 maart 2018 een verzoek tot middeling ingediend voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Na het indienen van het verzoek heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. De Inspecteur heeft uiteindelijk op 21 november 2018 een beslissing genomen, maar heeft geen dwangsom toegekend. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de rechtbank Gelderland ongegrond werd verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 is de zaak behandeld, waarbij belanghebbende een nader stuk heeft ingediend. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom, aangezien de Inspecteur na ontvangst van de ingebrekestelling binnen de wettelijk gestelde termijn van twee weken heeft beslist. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht geen dwangsom heeft toegekend, omdat de beslissing tijdig is genomen volgens de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 november 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01700
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2019, nummer AWB 19/3126, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 23 maart 2018 een verzoek tot middeling gedaan met betrekking tot de jaren 2011, 2012 en 2013.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 november 2018, door de Inspecteur ontvangen op 14 november 2018, de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het verzoek tot middeling.
1.3.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 21 november 2018 een beslissing genomen op het verzoek tot middeling. De Inspecteur heeft bij beschikking van 20 november 2018 beslist om geen dwangsom toe te kennen (hierna: de dwangsombeschikking).
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2019 het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.7.
Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van belanghebbende met het procedurenummer 19/01323. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom.

3.Beoordeling van het geschil

3.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is.
3.2.
Artikel 4:17, derde lid, van de Awb bepaalt:
“De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.”.
3.3.
Vaststaat dat de Inspecteur na ontvangst van de ingebrekestelling op 14 november 2018 bij beschikking van 21 november 2018 alsnog heeft beslist op het verzoek tot middeling. Nu derhalve binnen de in artikel 4:17, derde lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken op het verzoek van belanghebbende is beslist, heeft de Inspecteur terecht geen dwangsom toegekend (vgl. HR 26 januari 2018, nr. 17/03083, ECLI:NL:HR:2018:96). De stelling van belanghebbende dat de in evenvermeld derde lid genoemde termijn van twee weken niet slaat op het laatste deel van de daarin vermelde volzin, berust op een onjuiste lezing van dit wetsartikel door belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

4.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 november 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.