ECLI:NL:GHARL:2020:9409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.280.245
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen billijke vergoeding na opzegging wegens twee jaar arbeidsongeschiktheid; geen ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] door Arriva Multimodaal B.V. [appellant] was sinds 18 juni 2014 arbeidsongeschikt en ontving sinds 15 juni 2016 een IVA-uitkering. Arriva heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd omdat de arbeidsongeschiktheid langer dan 104 weken had geduurd. [appellant] verzocht het hof om een billijke vergoeding, stellende dat Arriva ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen uitvoerig besproken. Het hof concludeert dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Arriva. De verwijten van [appellant] aan Arriva, waaronder het niet serieus nemen van klachten over de Optare-bus en het niet goed omgaan met het re-integratietraject, zijn niet voldoende om te concluderen dat Arriva ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof wijst het verzoek om een billijke vergoeding af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.245
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8203195)
beschikking van 16 november 2020
in de zaak van:
[appellant]
wonende te [A] ,
appellant in het hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker en verweerder in het tegenverzoek
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. L.H. Haarsma,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Arriva Multimodaal B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde in het hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
in eerste aanleg: verweerster en verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: Arriva,
advocaat: mr. D.M. van Genderen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Het verloop van de procedure en de beslissingen zijn te lezen in de beschikking van
31 maart 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het verzoekschrift in hoger beroep, door het hof ontvangen 30 juni 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep, tevens voorwaardelijk verzoekschrift in incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- de bij brief van 27 oktober 2020 van [appellant] ontvangen producties;
- de op 4 november 2020 gehouden mondelinge behandeling en de door beide partijen overgelegde pleitnotities. Mr. Haarsma heeft per Skype-verbinding aan de zitting deelgenomen.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald.
2.3
[appellant] verzoekt dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad,
Arriva zal veroordelen aan [appellant] te betalen:
- een billijke vergoeding ter hoogte van € 56.784,58 netto en € 82.748,42,- bruto, dan wel een door het hof te bepalen bedrag,
- tot de resterende 25,12 verlofdagen, zijnde tijd-voor-tijddagen, dan wel een door het hof te bepalen bedrag,
- de kosten van de procedure.
2.4 Arriva heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de verzoeken van [appellant] af te wijzen en hem in de kosten van de procedure te veroordelen. In het voorwaardelijk hoger beroep verzoekt Arriva dat het hof [appellant] zal veroordelen wegens onverschuldigd betalingen aan haar te voldoen:
- € 9.9520,- aan teveel betaalde transitievergoeding,
- € 7.749,58 bruto aan teveel uitbetaalde vakantie- en verlofdagen.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Genderen bezwaar gemaakt tegen het indienen van stukken bij brief van 27 oktober 2020, omdat die stukken al bij het beroepschrift overgelegd hadden kunnen worden. Het hof verwerpt dit bezwaar, omdat het [appellant] vrijstaat voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken over te leggen, ook als dat al eerder had gekund. De stukken zijn tijdig overgelegd en Arriva daarop inhoudelijk heeft gereageerd.

3.De beoordeling van het hoger beroep

inleiding
3.1
[appellant] is in dienst geweest bij Arriva als (onder meer) buschauffeur. Op de arbeidsovereenkomst was de cao Multimodaal Vervoer van toepassing. Tijdens zijn dienstverband was hij actief in de ondernemingsraad en andere (medezegenschaps)commissies. Daarnaast was hij kaderlid bij de vakbond CNV. [appellant] is op 18 juni 2014 arbeidsongeschikt geworden. Op 6 november 2015 is bij hem de diagnose dunne vezel neuropathie gesteld. Het gevolgde re-integratietraject heeft niet geleid tot herintreding van [appellant] in het arbeidsproces. [appellant] ontvangt sinds 15 juni 2016 een IVA-uitkering. Begin 2019 hebben partijen gesproken over beëindiging van het dienstverband. De door Arriva opgestelde vaststellingsovereenkomst is door [appellant] niet ondertekend. Daarop heeft Arriva met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2019, omdat de arbeidsongeschiktheid van [appellant] toen langer dan 104 weken had geduurd. Bij de eindafrekening is aan [appellant] een transitievergoeding, jubileumuitkering en 49,9 niet genoten verlofdagen betaald.
het verzoek van [appellant] en de beslissing van het hof
3.2
Het belangrijkste onderwerp van deze procedure is de vraag of [appellant] recht heeft op een billijke vergoeding. [appellant] vindt dat Arriva ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hij stelt dat hij ziek is geworden door het rijden in de Optare-bus omdat dit type bus veel trilling en geluid geeft, en dat zijn klachten daarover niet serieus zijn genomen door Arriva. Hij is door Arriva tegengewerkt in zijn medezeggenschaps- en vakbondswerk. Bovendien heeft Arriva hem onder druk gezet in het re-integratietraject en ten onrechte loonsancties opgelegd. Arriva heeft de terugkeer en toekomst van [appellant] binnen haar bedrijf bewust geblokkeerd. Dat zijn in het kort de verwijten die [appellant] Arriva maakt.
3.3
Het hof beslist dat [appellant] geen recht heeft op een billijke vergoeding. Het hof zal die beslissing hierna toelichten.
juridisch kader
3.4
Het hof zal eerst het juridisch kader, waarin het hof het verzoek van [appellant] moet beoordelen, uiteen zetten. [appellant] baseert zijn verzoek op artikel 7:682 lid 1 onder c BW. Daarin staat dat de rechter een billijke vergoeding aan de werknemer kan toekennen bij opzegging van de arbeidsovereenkomst op de grond die hier aan de orde is, te weten wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid, die het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis bij het artikel blijkt dat hiervan sprake kan zijn als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar ook als de werkgever zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. Het gaat erom dat de
opzegginghet gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever [1] .
3.5
Voor de beoordeling of van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever sprake is, geldt een hoge drempel. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal daarvan sprake zijn en de rechter moet terughoudend zijn met het oordeel dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Verwijten ten aanzien van handelen of nalaten die de drempel van ‘ernstig’ niet halen zijn dus onvoldoende [2] .
is de opzegging het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Arriva?
3.6
Het hof moet dus de vraag beantwoorden of de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Arriva. De argumenten die [appellant] daarvoor aandraagt zijn onder te verdelen in 3 categorieën:
( i) [appellant] is tegengewerkt
(ii) [appellant] is arbeidsongeschikt geworden door zijn werk op de Optare-bus en zijn klachten daarover zijn niet serieus genomen door Arriva
(iii) Arriva heeft verkeerd gehandeld in het re-integratietraject.
Het hof zal de verwijten die [appellant] Arriva maakt hierna per categorie bespreken.
(i) tegenwerking
3.7
De verwijten van [appellant] hebben betrekking op de periode 2011 tot 2014. De kantonrechter heeft die verwijten niet behandeld, omdat er geen verband is tussen het doen en laten van Arriva in die periode en de opzegging van de arbeidsovereenkomst in 2019 (wegens de arbeidsongeschiktheid van [appellant] vanaf juni 2014). Die verwijten vallen dus niet binnen het toetsingskader. [appellant] is het daar niet mee eens en voert aan dat hem de mond werd gesnoerd, waardoor de arbeidsrelatie onder druk kwam te staan, zijn reputatie is geschaad, hij niet serieus is genomen en de Optare-bussen, waartegen hij ageerde, te lang zijn blijven rijden met zijn arbeidsongeschiktheid tot gevolg.
3.8
[appellant] maakt met deze stellingen niet goed duidelijk waarom hij vindt dat de handelwijze van Arriva, los van het verwijt onder (ii) dat hierna wordt behandeld, heeft geleid tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het hof zal de verwijten niettemin kort bespreken en komt tot de conclusie dat de handelwijze van Arriva niet ernstig verwijtbaar is.
3.9
De belangrijkste aanleiding voor de problemen die zich tussen Arriva en [appellant] hebben voorgedaan was een anonieme brandbrief, die in 2011 is verspreid namens “werknemers bij Arriva Achterhoek” onder meer over toepassing van de cao en de bedrijfsregels en over de Optare-bussen. Arriva heeft die brief hoog opgenomen, omdat zij vond en vindt dat onvrede onder de werknemers via de normale overlegkanalen naar voren gebracht moet worden. Dat is op zichzelf begrijpelijk. Arriva heeft [appellant] naar zijn betrokkenheid gevraagd. [appellant] heeft die aanvankelijk ontkend, waarop Arriva een onderzoek heeft ingesteld en [appellant] hangende dat onderzoek heeft geschorst. Arriva had dat recht op grond van de cao. [appellant] heeft hierna toegegeven dat hij in zijn rol van kaderlid bij de CNV advies heeft gegeven en een voorbeeldbrief heeft verstrekt aan zijn collega’s. Hoewel hij niet de initiatiefnemer was, heeft hij dus wel een adviserende rol gehad. Hij had die rol, toen hem naar zijn betrokkenheid werd gevraagd, direct kunnen vertellen aan Arriva, dan was de schorsing (in verband met het onderzoek) achterwege gebleven. Dat hij het advies heeft gegeven in een andere hoedanigheid dan als werknemer van Arriva (namelijk als kaderlid) doet daaraan niet af, want dat had hij ook gewoon kunnen vertellen. [appellant] heeft dus in zoverre ook een aandeel gehad in de in 2011 gerezen problemen. Arriva heeft de brief aan [appellant] , waarin zij de gang van zaken (inclusief de schorsing en opheffing daarvan) heeft weergegeven, opgehangen op het prikbord. Het hof vindt dat niet gepast. Het ging om een arbeidsrechtelijke kwestie tussen Arriva en [appellant] , en zij had de mededeling over afwikkeling van de brandbrief aan de andere werknemers in een algemene mededeling kunnen en moeten verwoorden. Dit heeft Arriva dan ook niet goed gedaan. De conclusie luidt dat beide partijen een rol hebben gespeeld in de escalatie na de brandbrief en de daardoor in de arbeidsrelatie ontstane spanning en gebrek in vertrouwen over en weer. Dat dat vervolgens heeft geleid tot het aftreden van [appellant] als VC-lid is in dat licht begrijpelijk en valt niet alleen Arriva aan te rekenen.
3.1
[appellant] verwijt Arriva daarnaast dat zij hem heeft gedwarsboomd in zijn rol als voorzitter van de Ondernemingsraad Trein doordat er door de heer [B] negatieve berichten over hem zijn verspreid binnen de ondernemingsraad en een collega is aangezet tot ondermijning van zijn positie. Arriva stelt dat het juist de opstelling en wijze van leiding geven van [appellant] was die tot onvrede binnen de ondernemingsraad hebben geleid. Het hof constateert op grond van de overgelegde stukken (de notulen van de ondernemingsraadvergadering van december 2013 en de brieven van [appellant] 29 december 2014 en 1 februari 2015) dat er interne spanningen binnen de ondernemingsraad waren rond de positie van [appellant] . Arriva heeft een mediationtraject gefaciliteerd, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid. Uiteindelijk heeft [appellant] daarom zijn functie neergelegd. Uit de brief die [appellant] daarover schrijft, blijkt dat hij dit een moeilijke beslissing vond en gezien zijn grote betrokkenheid, zoals hij die ook ter zitting toonde, is dat begrijpelijk. Dat Arriva hiervoor verantwoordelijk is of schuld aan heeft, is echter niet voldoende gebleken.
3.11
De conclusie luidt dat het hof ziet dat er gedurende de periode voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid spanningen in de arbeidsrelatie zijn ontstaan, maar niet dat deze spanningen zijn toe te schrijven aan ernstig verwijtbaar handelen van Arriva. Daaraan wordt ten overvloede nog het volgende toegevoegd. Het hof begrijpt dat [appellant] door de problemen last heeft (gehad) van spanningen en dat dat zijn gezondheid niet ten goede kwam, maar uit de overgelegde stukken en stellingen van [appellant] volgt niet dat die spanningen tot zijn arbeidsongeschiktheid hebben geleid.
(ii) de problemen met de Optare-bus
3.12
[appellant] stelt dat Arriva niet goed heeft gereageerd op de klachten over de Optare-bus van hemzelf en van collega’s. Hij voelt zich niet serieus genomen. Volgens [appellant] had Arriva een onderzoek moeten laten doen naar de trillingswaarde van de bus. [appellant] zelf heeft daarom verzocht op 18 september 2014, maar ook Bonnink op 20 januari 2015. De Optare-bussen zijn nooit op trillingen onderzocht. [appellant] stelt dat zijn klachten zijn begonnen nadat hij met de Optare-bus is gaan rijden. Zijn aandoening, dunne vezel neuropathie, wordt wel gelinkt aan trillingen. Hij wist op een medische rapportage van het Amsterdams UMC.
3.13
Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat de bij [appellant] opgetreden dunne vezel neuropathie is veroorzaakt door trillingen. De diagnose van [appellant] is gesteld door de neuroloog professor dr. Faber van het Academisch Ziekenhuis Maastricht en de conclusie van zijn rapportage van 6 november 2015 luidt: “
Patiënt heeft op basis van het afwijkende huidbiopt in combinatie met het klinisch beeld een dunnevezelneuropathie. Een onderliggende oorzaak werd niet gevonden.” Ook uit de medische rapportage van de neuroloog dr. Hageman van Medisch Spectrum Twente van 26 januari 2016 volgt dat er nog onvoldoende bewijs is voor de relatie tussen het werk als buschauffeur met veel trillingen en de ziekte. Tot diezelfde conclusie komt de neuroloog dr. Tacke in zijn rapportage van 15 januari 2016 op de vraag of het waarschijnlijk is dat de klachten worden veroorzaakt door de trillingen in de bus: “
De aandoening dunnevezel-neuropathie kan door een aantal bekende andere aandoeningen worden veroorzaakt. In ca. 30 procent van de gevallen kan geen veroorzakende andere aandoening worden gevonden. Men spreekt dan van idiopathische dunnevezel-neuropathie. De oorzaak is dan onbekend. In de literatuur is nergens beschreven dat trillingen de oorzaak kunnen zijn van het ontstaan van een dunnevezel-neuropathie. Het is wel denkbaar dat (een deel van) de klachten van een dunnevezel-neuropathie primair of secundair onder invloed van trillingen zouden kunnen toenemen.”. De door [appellant] overgelegde rapportage van het Amsterdam UMC over een andere patiënt legt, tegenover deze specifiek op [appellant] gerichte onderzoeken, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere conclusie te komen. Het betreft hier geen chauffeur maar een kraanmachinist en ook wordt uit de rapportage niet duidelijk dat deze patiënt aan dezelfde aandoening lijdt als [appellant] .
3.14
Dit betekent dat niet vast staat dat de ziekte van [appellant] is veroorzaakt door zijn werkomstandigheden. Dit is een vraag die mogelijk in een procedure op grond van artikel 7:658 BW verder uitgezocht kan worden ( [appellant] heeft Arriva al aansprakelijk gesteld op deze grond). In deze procedure brengt dit mee dat Arriva geen ernstig verwijt te maken is van het ontstaan van de ziekte van [appellant] . De verwijten die [appellant] Arriva maakt over het niet serieus nemen van zijn klachten en het nalaten van het uitvoeren van een trillingsonderzoek hoeven daarom niet onderzocht te worden. Ook als die verwijten hout snijden staat niet vast dat [appellant] als gevolg daarvan ziek is geworden, welke ziekte heeft geleid tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daar komt nog bij dat in deze procedure eventueel verwijtbaar handelen van Arriva onvoldoende is om tot een aanspraak op een billijke vergoeding te komen, maar dat het moet gaan om ernstig verwijtbaar handelen of nalaten (zie 3.5). In dat verband merkt het hof nog op dat Arriva wel degelijk heeft gehandeld naar aanleiding van de klachten over de Optare-bus door het instellen van een breed samengestelde werkgroep en het doorvoeren van de door deze werkgroep geadviseerde aanpassingen aan de bus. Dat dit type bus later alsnog door Arriva uit de vloot is genomen, zoals op zitting is besproken, geeft bij de huidige stand van zaken geen aanleiding voor een ander oordeel.
3.15
Dit betekent dat de verwijten onder (ii) ook het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding niet kunnen dragen.
(iii) het re-integratietraject
3.16
Ook als het oorzakelijk verband tussen het (ernstig verwijtbaar) handelen of nalaten van de werkgever en de arbeidsongeschiktheid niet vast staat kan een recht op een billijke vergoeding ontstaan als de opzegging van de arbeidsovereenkomst is veroorzaakt door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Arriva (zie 3.4). Dat kan aan de orde zijn als Arriva van het voortduren van de arbeidsongeschiktheid een ernstig verwijt te maken is in verband ernstige veronachtzaming van de re-integratieverplichtingen of anderszins.
3.17
[appellant] verwijt Arriva dat zij niet goed is omgegaan met zijn ziekte. Arriva schreef ieder jaar 3 verlofdagen af ondanks het feit dat hij lijdt aan een chronische ziekte. Daarnaast is [appellant] onder druk gezet om weer volledig in zijn eigen functie (inclusief het rijden op de Optare-bus) aan het werk te gaan en in november 2015 en januari 2016 is tweemaal ongegrond een loonstop opgelegd. Ten slotte vindt [appellant] dat Arriva onvoldoende heeft gedaan om ander passend werk aan te bieden.
3.18
Over het verloop van het re-integratietraject zijn veel stukken overgelegd. Daaruit leidt het hof (in grote lijnen) het volgende af.
3.19
Al snel na de uitval van [appellant] in juni 2014 is een werkplekonderzoek verricht door Tigra (rapportage van 12 augustus 2014). Tigra heeft geadviseerd om een multidisciplinair revalidatietraject op te starten. [appellant] heeft op de zitting bevestigd dat hij dat traject ook heeft doorlopen. Vervolgens heeft [appellant] geprobeerd op zijn oude functie te re-integreren. [appellant] heeft daarover op de zitting gezegd dat hij dat zelf wilde en dat hij ook wilde uitproberen of hij weer op de Optare-bus kon werken. Van (ontoelaatbare) druk van de zijde van Arriva in dit opzicht is niet gebleken. Zijn oude functie van chauffeur bleek niet haalbaar. Hierna heeft de re-integratie zich gericht op het zoeken naar ander passend werk. In november 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Arriva en [appellant] . Uit de verslaglegging daarvan en de reactie van [appellant] daarop blijkt dat gesproken is over de mogelijkheden van [appellant] voor ander werk binnen Arriva en dat [appellant] en Arriva daarover een verschillend beeld hadden. In de brief van Arriva staat dat [appellant] vind dat hij meer in zijn mars heeft en dat hij zoekt naar mogelijkheden om daar iets mee te doen, maar dat Arriva de kansen voor [appellant] zeer beperkt inschat. Enerzijds vanwege de weinige beschikbare functies en anderzijds omdat de kans dat hij een gewenste kandidaat zou zijn nihil was als gevolg van gevoerde oppositie. Het hof begrijpt dat die laatste opmerking [appellant] in het verkeerde keelgat is geschoten. Die opmerking zet ook vraagtekens bij de bereidheid van Arriva op dat moment (eind 2014) om [appellant] in een andere functie aan het werk te krijgen. Het terechte verwijt dat [appellant] Arriva hierover maakt, kan echter gezien het verdere verloop van het re-integratietraject en de inspanningen die Arriva daarin heeft verricht niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een ernstige veronachtzaming van de re-integratieverplichtingen.
3.2
Het verdere verloop van het traject daarna blijkt uit het Deskundigenoordeel van de arbeidsdeskundige Holders (rapportage van 9 december 2015). Daarin staat beschreven welke stappen zijn gezet en ook het commentaar van [appellant] daarop. De arbeidsdeskundige concludeert dat Arriva voldoende en meer dan gemiddeld heeft gedaan om [appellant] weer aan het werk te helpen. Zijn eindconclusie is dat de door Arriva uitgevoerde re-integratie inspanningen voldoende zijn. Het hof onderschrijft die conclusie. Uit de rapportage en overgelegde stukken blijkt dat er, in elk geval tot in november 2015 de diagnose dunne vezel neuropathie werd gesteld, verschil van inzicht was tussen [appellant] en de bedrijfsarts over zijn belastbaarheid. Het is begrijpelijk dat dat verschil van inzicht invloed heeft gehad op het verloop van het re-integratietraject. Het feit dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van [appellant] mogelijk te hoog heeft ingeschat, kan Arriva echter niet worden aangerekend. Arriva mag afgaan op het oordeel van de bedrijfsarts en het is zeer wel mogelijk dat de door [appellant] ervaren druk hierop is terug te voeren. Nadat is geconstateerd dat de oude functie niet meer haalbaar was, heeft de re-integratie zich gericht op andere functies bij Arriva en het tweede spoor. Arriva heeft daarvoor een re-integratiebureau in de arm genomen. Wat betreft het eerste spoor heeft [appellant] gesolliciteerd op interne functies, maar hij is daarvoor afgewezen omdat hij volgens Arriva hiervoor niet kwalificeerde. [appellant] vond dat hij het gevraagde niveau voor de functies wel had. Omdat daarover dus verschil van inzicht bestond, heeft Arriva een assessment gefaciliteerd. [appellant] heeft de resultaten daarvan (naar zijn zeggen op advies van de onderzoeker) niet met Arriva gedeeld. Hierdoor zijn partijen niet tot elkaar gekomen over de verschillende visies over de capaciteiten van [appellant] , maar dat valt Arriva niet aan te rekenen. Wat betreft het tweede spoor heeft [appellant] een aantal functies uitgeprobeerd. Hij liep echter steeds tegen zijn beperkingen aan, aldus [appellant] . Dat leidde ertoe dat hij soms ook verstek heeft laten gaan, naar zijn zeggen met afmelding, maar Arriva betwist dat. Deze strubbelingen hebben tweemaal tot een loonstop geleid. Het hof verklaart deze strubbelingen door de verschillende waarneming van de belastbaarheid, waardoor [appellant] zich overvraagd voelde, en de spanningen die gaandeweg in de arbeidsrelatie waren ontstaan. Hiervoor is daarover overwogen dat beide partijen in het ontstaan daarvan een aandeel hebben gehad, zodat dit niet (ernstig verwijtbaar) aan Arriva valt toe te rekenen. Arriva heeft de (juiste) stap gezet om te komen uit de impasse rond het verschil van inzicht over de belastbaarheid van [appellant] . Zij heeft een uitgebreid expertise-onderzoek naar de belastbaarheid van [appellant] laten verrichten door Icara. [appellant] heeft dat ervaren dat Arriva zijn klachten in twijfel trok, maar zoals hiervoor is overwogen, volgde Arriva de visie van de bedrijfsarts. De uitkomst van het Icara-onderzoek was dat de mogelijkheden voor ander werk door de ernst en combinatie van de beperkingen minimaal was. [appellant] ontvangt vanaf juni 2016 een IVA-uitkering.
3.21
Het gehele traject overziend, oordeelt het hof dat Arriva re-integratieverplichtingen niet ernstig heeft veronachtzaamd.
Conclusie
3.22
Het hof concludeert dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Arriva. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is daarom niet toewijsbaar.
Verzoek uitbetaling 35,12 verlofdagen
3.23
[appellant] vraagt om uitbetaling van 26 dagen tijd-voor-tijd die hij nog had staan en niet aan hem zijn uitgekeerd. Op grond van artikel 31 van de cao moet daarop een toeslag van 35% worden toegepast, zodat hij recht heeft op uitbetaling van 35,12 verlofdagen. De kantonrechter heeft [appellant] de gelegenheid gegeven dit verzoek nader onderbouwen. Daarop heeft [appellant] bij akte een overzicht overgelegd, waarop een saldo van 26,3 staat onder het kopje “
TVT (min)”. Arriva stelt dat dit saldo al is verwerkt in de 49,9 verlofdagen die [appellant] bij de eindafrekening heeft ontvangen, waarbij volgens Arriva overigens ook verjaarde verlofdagen zijn uitbetaald. [appellant] betwist dat, maar geeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing van zijn verzoek. Dat hij recht heeft op uitbetaling van het in het overzicht genoemde saldo volgt daaruit ook niet zonder meer. [appellant] stelt ook dat tijdens zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte 3 verlofdagen zijn afgeschreven, maar licht niet toe dat dit in verband staat met het verzoek om uitbetaling van de tijd-voor-tijd-dagen. Bovendien stelt hij, onder verwijzing naar artikel 31 van de cao, dat dit niet mocht vanwege zijn chronische ziekte. In dit artikel staat hier echter niets over. Het hof wijst het verzoek dan ook af, omdat dit door [appellant] niet voldoende is onderbouwd.

4.Slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof komt aan de behandeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep niet toe, omdat aan de voorwaarde (het slagen van het bezwaar over de verlofdagen) niet is voldaan. Een kostenveroordeling blijft dan ook achterwege. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter.
4.2
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van Arriva vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.148,- (2 punten tarief II) aan salaris voor haar advocaat.

5.5. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het principaal hoger beroep;
verstaat dat het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep geen behandeling behoeft;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Arriva tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 760,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris overeenkomstig het liquidatietarief; en
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, S.M. Evers en K. Mans en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2020.

Voetnoten

2.HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg)