ECLI:NL:GHARL:2020:9309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
200.278.633
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding in pacht- en handelszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hielkema, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank dat op 4 februari 2020 was gewezen in twee samenhangende zaken: een pachtzaak en een handelszaak. De appellant erkende dat hij te laat was met het indienen van het hoger beroep in de pachtzaak, maar meende dat hij wel ontvankelijk was in de handelszaak. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, betwistten dit.

Het hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van hoger beroep in de pachtzaak, die één maand na het vonnis van 4 februari 2020 eindigde, van openbare orde is. Aangezien de appellant zijn hoger beroep op 4 mei 2020 had ingesteld, was hij te laat en dus niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing in de handelszaak. Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 332 aan griffierecht en € 2.148 aan salaris advocaat.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in civiele procedures. Het hof heeft de kosten aan de zijde van de geïntimeerden vastgesteld en de uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.633
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 8068335 en 8228976)
arrest van de pachtkamer van 10 november 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Hielkema,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
en

4.[geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
geïntimeerden.
[geïntimeerde sub 4] is in juli 2020 overleden. Zijn broer en zussen (zie hiervoor geïntimeerden onder 1-3) zijn zijn erfgenamen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 4 mei 2020 heeft [appellant] [geïntimeerde] gedagvaard. Op 26 mei 2020 heeft [appellant] de zaak aangebracht bij dit hof, locatie Arnhem. Op diezelfde datum hebben beide partijen een akte genomen over de ontvankelijkheid van [appellant] in dit hoger beroep. Ook is op die datum verstek verleend tegen [geïntimeerde sub 4] . Op 15 oktober 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de pachtkamer van dit hof. Van die zitting is een verslag gemaakt.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof moet beoordelen of [appellant] op tijd in hoger beroep is gegaan van het vonnis dat op 4 februari 2020 is gewezen. In dit vonnis is beslist in twee zaken die tussen partijen spelen. De ene is een pachtzaak en de andere een handelszaak (het gaat daarin om de vraag of er een koopovereenkomst tussen partijen is gesloten). [appellant] legt zich erbij neer dat hij te laat in hoger beroep is gegaan van de pachtzaak. Hij vindt dat hij wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep in de handelszaak. [geïntimeerde] bestrijdt dat.
2.2
Het vonnis van 4 februari 2020 is voorafgegaan door een vonnis van de rechtbank van 18 december 2019. In dat vonnis is opgenomen dat er een zitting met partijen is geweest en dat de handelszaak op verzoek van [appellant] /partijen verwezen wordt naar de pachtkamer vanwege de verknochtheid tussen de pachtzaak en de handelszaak. De pachtkamer heeft vervolgens bij eindvonnis van 4 februari 2020 zowel de pachtzaak als de handelszaak beoordeeld en daarin een beslissing genomen.
2.3
Naar het oordeel van het hof is door deze gang van zaken de pachtkamer de rechter die heeft beslist in de handelszaak. De termijn om in hoger beroep te gaan van een beslissing van de pachtkamer is één maand na de dag van het vonnis (artikel 1019o lid 2 Rv). Die termijn is van openbare orde. Met zijn hoger beroep dat is aangevangen met de dagvaarding van 4 mei 2020, is [appellant] dus te laat. Dat betekent dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beslissing in de handelszaak.
Slotsom
2.4
Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten van [geïntimeerde] stelt het hof vast op € 332 aan griffierecht en op € 2.148 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332 voor griffierecht en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en D.H. de Witte, en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.